De Leiegouw. Jaargang 16
(1974)– [tijdschrift] Leiegouw, De–
[pagina 229]
| |
MededelingenDertig Kortrijkse zegswijzenHet ‘zantekoorn’ dat we hier laten volgen, hebben we persoonlijk, meestal in de jaren 1965-70, verzameld. Alleen de zegswijzen die we niet in ‘Loquela’ van Gezelle, het ‘Westvlaamsch Idioticon’ van De Bo, ‘Rond den heerd’ of ‘Biekorf’ gevonden hebben, worden hier meegedeeld. De voornaamste, rasechte Kortrijkse zegspersonen, waren de Overleienaars Maria Denijs (o 1887), Juliaan Verlinde (o 1891) en Paul Sileghem (o 1894). Anderen waren Lodewijk Vandenbroucke (o 1892) en Frederik Vanbiervliet (o 1893). Met onderhavige bijdrage hadden we geen ander doel dan onze verzameling volkse wendingen aan de vergetelheid te onttrekken. Wij gaven er de voorkeur aan ze in de plastische taal waarin ze uitgedrukt werden, over te schrijven, het Kortrijkse dialekt. ‘'t Goa wel ievers deug doen, es 't an 't vliês nie(t) 't es an de biênen’. Deze gewaarwording kan de lezer misschien ervaren na het lezen van het artikel? Onderduims iemand iets laten snuiven, een steek onder water, noemen we ‘snuif’. Aangezien de gebroers Jules, Prosper en Edward Devettere uit de Voorstraat tot enkele jaren na de Eerste Wereldoorlog snuiffabrikanten waren, werd dat uitgebreid tot ‘'t es snuif van Vetters’. ‘'t es ool kommerse, zei Pierootje, en 't verkoch zin wuf vo slunsen’. Variant: ‘t'es ooi kommerse, zei Pierootje, en 't verkoch zin dochters in ulder imde’. Volgens F. Snellaert is ‘Pierootje’ Pieter de Coninck, de man die na de Guldensporenslag te Kortrijk de buit te verdelen gaf aan het volkGa naar voetnoot(1). De handelingen van deze held leefden in de verbeelding van het volk voort. Hieruit groeide ‘Pierootjes venditie’, die tot ca. 1850 in Kortrijk in stand bleefGa naar voetnoot(2). Dit aloude volksgebruik bestond volgens De Potter | |
[pagina 230]
| |
hierin, dat gedurende de kermisdagen (voor 1810 op de z.g. vergaderdagen), een aantal vrouwen van deur tot deur trokken en afgedragen kleren, potten en pannen enz. verzamelden, die nog dezelfde dag te gelde gemaakt werden. De opbrengst ervan werd verbrast op de PottelbergGa naar voetnoot(3). Dit gebruik is ook bekend bij De Bo; hij spreekt van rondgaan voor pirootjeGa naar voetnoot(4). ‘Koeroazje, achter de pokken krijg je de krewoazje’. In een remedieboekje van 1712 dat ik bezit, treft men een remedie aan voor de croagie ofte schurftheydGa naar voetnoot(5). ‘De voorzichtigheid es de moeder van Lodderkes winkel’. Variant of aanpassing van een (overbekend) spreekwoord. Henri Deloddere was tot aan de Eerste Wereldoorlog handelaar in gleiswerk en porselein. Hij had zijn bergplaats op de Kring en zijn winkel in de Voorstraat. - ‘'k Peize da'k...’. - ‘Ge' n meug nie peizen! Pretjes pêr es doeo van peizen. 't Peisde van aver te krijgen en 't kriêg sloagen!’. Variant: ‘Pretjes pêr es doeo van peizen. 't Peisde dat 't at en 't en at nie!’. Paret, ‘Pretje’ genaamd, was paardenslachter en slager in de Meensestraat. Hij stond ervoor bekend, dat hij maar weinig haver aan zijn paard gaf, zodat het stierf. Dit personage vinden we terug bij Em. Lauwers (Ingelmunster 1858-Kortrijk 1921), geneesheer en letterkundige, in zijn prozastukje ‘Op de Leibrugge’. Dit ‘tableau vécu’ zoals S. zijn tafereeltje noemt, schildert ons het ruwe en onmenselijke optreden van een voerman die met kar en paard de Budastraat opkomt. Het knokelige dier krijgt zijn zware last niet op de brug, wordt door zijn baas mishandeld en bezwijkt. S. laat dan enkele nietsdoeners op de brug toeroepen: ‘Nog een voor Paretjes!’Ga naar voetnoot(6). ‘We goan 't an nieman zeggen, de katte zoe gên jongskes leggen’. Iemand die 's morgens te lang in bed blijft, kan men toeroepen: ‘Stoa moar ip, 't es ooi loate wi, den on snapt ooi achter de vliegen!’. Sparen en verzamelen: ‘Spoaren lik an ons (h)iêrens boaike’. - ‘De bran(d)klokke!’ - ‘Woa(r) bran 't?’ - ‘Bi Dewittens in de Madeliênestroate. Zin pêr schijt vier!’. | |
[pagina 231]
| |
Dewitte was brouwer in de Magdalenastraat, waar nu de bouwstoffenhandel van Despriet gelegen is. In zijn brouwerij brandde het meer dan eens. Kwatongen beweerden dat de eigenaar zelf zijn bedrijf in brand stak. Het paard was zogenaamd de oorzaak van de ontvlammingGa naar voetnoot(7). Overvloed schaadt: ‘Ooi te vele deert den buuk’. Over mizerie gesproken: ‘... en zoeo goat de weireld ron(d) tot dat de toppen van ons kloefen zin in de kinderstron(t)’. Van een vrouwenloper zegt men: ‘j' Es liefhebber van 't chebakken mil’ (meel). Als iemand aan het jammeren is en men wil hem troosten, dan kan men zeggen: ‘Jammer? Weet je wat dat er jammer es? - Beuter an u(w) gat smêren en u boter(h)ammen droeoge eten!’. Kaatje, de herbergbazin van ‘Sint-Medard’ op de hoek van de Begijnhofstraat en het Deken Zegerplein, groette altijd met nadruk alle pastoors en nonnen die ze op haar weg ontmoette. Nochtans was het bekend dat ze nooit een voet in de kerk zette. Welnu, van iemand met dezelfde gedragingen van deze schijnheilige Katharina, zegt men: ‘j' Es van 't geloeove van Kaatje’. Iets doen in ‘utten en frutten’ is zoveel als nu en dan iets doen. Een tweede maal opgieten van de koffiekan, ontlokt de vrouw dikwijls het gezegde: ‘'k Goa nog ne kiêr ipgieten vo(r) de familie van de man’. Voor die is het gauw goed genoeg. ‘Ge zijt 'n roare!’ ‘'k Ben vaneigen 'n roare, 'k ben gemak in den donkeren en geboren in de kloaren!’. Als een ‘rostekop’ verweten wordt, kan hij terugkaatsen: ‘Liever roste dan groene, de koeien eten da(t) nie(t) of!’. ‘j' Es van giênen (h)oaze gelammerd’. Gezegd van iemand die aan de trage kant is. ‘Je droag zinne kop (h)oeoge, moa je schijt liêge’. Gezegd van een hovaardig man. ‘De wilde es 'n kwoa biêste, ge moe(t) ze vastoedden met de twiê toeomen’. De weelde is inderdaad als een kwaad beest, dat ingetoomd dient te worden. | |
[pagina 232]
| |
‘j' Es in de koninnemoan(d) geboren, j'en es nie doeo(d) rekkelik’. Gezegd van een ouwe taaie kerel. ‘Deerlijk deure en bliêk were’ is zeer bekend en nog gebruikt. Minder bekend is ‘Drie kiêrs Lauwe en nog nie(t) warm en de vierde kiê(r) 't ko(o)k(t)’. Voor sommigen kan de koffie niet warm genoeg geschonken worden. ‘j'Es van d'oarme Jantjes’ en ‘Zên de Jantjes g'had’. Voor 1914, in geval van faillissement, werd door de deurwaarder die de hele inboedel aangeslagen had, in het huis van de gefailleerde, een gerechtsbode (kluiver, Fr. garnisaire) aangesteld. Deze werd in de volksmond ‘Arme Jan’ (vgl. De Bo 52) genoemd en was een persoon die gedurende enkele dagen, zelfs een week en meer als het moest, dag en nacht ter plaatse bleef, teneinde een oogje in het zeil te houden en te verhinderen dat een roerend goed uit het huis verdween. Van de evenwel begrijpende mensen kreeg hij een stoel om in te rusten en in te slapen en er werd hem zelfs eten voorgeschoteld. ‘Arme Jan’ was in geen geval een beroep, maar een job voor een manspersoon die niet werkte of niet kon werken en die zich dag en nacht ter beschikking kon stellen. Voor de Eerste Wereldoorlog waren er in Kortrijk een viertal Arme JansGa naar voetnoot(8). ‘'t Es van u eigen luzen da(t) je gebeten zijt!’. ‘Dat es ne franken (h)iêremijt, je liet 'n scheete en je wa(s) ze kwijt’. Iemand die zich als ‘welweter’ aanstelt en het in zijn betoog niet bij het rechte eind heeft, kan men afkeurend toeroepen: ‘Teure noa(r) sissen Compernolle, jê ne liêrjongen noeodig!’. François Compernolle was voor 1914-18 loodgieter in de Korte Steenstraat. Onder vrienden drinkt men dikwijls ‘Ip de gezondhei(d) van den nieuwen deken!’, en men voegt eraan toe: ‘Den oedden was oeok gêne slichten!’. Tegen iemand die ‘de klap in het lan(d) wil houden’ kan men zeggen: ‘Ge keunt oolzoeo klappen tot dat groeotje 'n kin(d) kop’ of ‘tot dat groeotje van d'(h)oeogemesse kom(t)’. Als men zich over iets verwondert, dan besluit men: ‘Ewel santé en 'n brik giên ru(i)ten!’. Variant: ‘Goenoavend Toeone en 'n brik giên ru(i)ten!’.
P. Debrabandere. | |
[pagina 233]
| |
De verplichtingen van ‘clocman’ Jan Ratele, klokluider van de kapittelkerk van Kortrijk in 1431 (n.s.)Een kerktoren of een belfort dient in de eerste plaats om er een of meer klokken in te hangen. Een oude funktie is dan ook die van klokluider. In de oude Nederlandse stukken wordt hij ‘clocman’ genoemd. Men vond geen Latijns woord, om die naam te vertalen. De ‘clocman’ heet dan ook in de Latijnse stukken ‘clocmannus.’ In de zuidertoren van de kapittelkerk van O.-L.-Vrouw in Kortrijk hingen vanouds verscheidene klokkenGa naar voetnoot(1). Ongetwijfeld was het klokluiden destijds - vooral wanneer het om zware klokken ging - een allesbehalve lichte taak. In de rekeningen van de kerkfabriek van de collegiale treffen we geregeld het salaris aan van de ‘clocmannus’. Op 9 maart 1431 (n.s.) werd door de kapittelheren van Kortrijk een overeenkomst gesloten i.v.m. de wedde van de toenmalige klokluider Jan Ratele. De familienaam van Jan is een beroepsbijnaam. Een ‘ratel’ is een houten klepper, tot voor enkele jaren goed bekend op het einde van de Goede Week, toen de klokken ‘naar Rome gingen.’ Onze misdienaars vonden er plezier in, op Goede Vrijdag in de kerk en erbuiten met de ratel te zwieren. Jan Ratele was niet enkel klokluider van de kapittelkerk. Hij moest ook andere klokken luiden, de werkklok van het Kortrijkse belfort en wellicht ook de klokken van de Sint-Maartenskerk. Een excerpt uit de stadsrekening van Kortrijk, daterend uit 1424, wijst erop: ‘Jan Ratele die bij bevele van profsten ende scepenen de werclocke lude up tbeelfrot ende ... up de kerke’Ga naar voetnoot(2). Een nieuwe overeenkomst i.v.m. het klokluiden werd door het kapittel getroffen op 23 mei 1432. De titel van dit kontrakt luidt: ‘Ordinatio pro | |
[pagina 234]
| |
clockmannijs, quid pro pulsu et sepultura capellanorum, familiarium eorumdem habentium ætatem 15 annorum illis debeatur.’ Uit dit stuk blijkt dat de klokman niet alleen moest luiden, maar bij 'n uitvaart ook 't graf moest delven. Ook wordt er gewag gemaakt van verscheidene klokken, waaronder twee kleine. Daar wordt ook bepaald dat de kerkfabriek een deel moest hebben van het salaris van de klokluider (of klokluiders) bij de begrafenis van een kapelaan ‘pro usu et periculo campanarum et cardarum’Ga naar voetnoot(3)! In het stuk dat we hierbij publiceren en waarin geantwoord wordt op de klacht van Jan Ratele over zijn te bescheiden loon, nl. 48 pond par. en 8 schellingen par. (met nog een gratifikatie met Kerstdag)’, stippen we aan, dat hij iedere dag voor de hoogmis van het kapittel de grote klok moest luiden, ook ter gelegenheid van de generale en speciale processies (en die waren talrijk!). Ook bij louter wereldlijke gelegenheden, namelijk ter gelegenheid van een legermobilizatie, voor het heil en de overwinning van een prins of prinses. De klok of de klokken moesten ook geluid worden bij de ‘creatie’ of het overlijden van een paus, bij de dood van een prins of een prinses, of bij de geboorte van een prinsenkind. Natuurlijk ook bij de uitvaart van een lid of bediende van het kapittel. Ook dient geluid ter gelegenheid van blijde inkomsten of bij de ontvangst van een nieuwe bisschop. We wijzen ook op het zeer oud gebruik de klok te luiden bij storm-weder ‘by nachte of bi daghe’. Jan Ratele of zijn opvolgers moeten telkens de deken en de kapittelheren vragen ‘hoe ende wat manieren hy luden sal ende hoe langhe.’ Deze overeenkomst met klokman Jan Ratele werd ondertekend door de toenmalige notaris van het kapittel, Walterus de Wedaghe. Van der Wedaghe is een familienaam die in de middeleeuwen niet zelden voorkomt. Trouwens, er bestond een leengoed in de kasselrij Kortrijk en we treffen al een Colin vander Wedage in 1281 in Waregem aanGa naar voetnoot(4). Wouter van der Wedaghe wordt in 1422 magister genoemd, wat wellicht op een universiteitstitel wijst. In dit jaar was hij het hoofd, de ‘principalis’ van de scholen van Kortrijk. Hij werd door het kapittel van het bijwonen van de getijden in de kapittelkerk ontslagen, wanneer hij in een of andere school vertoefde. ‘Magister’ Osto Calebaert vervangt hem als ‘submonitor’, wanneer hij | |
[pagina 235]
| |
in de kerk de vespers bijwoontGa naar voetnoot(5). Op 10 december 1442 verzaakt hij de kapelanij ‘festorum duplicium’ en op de volgende dag ontvangt hij de kapelanij die vakant geworden was door het overlijden van Geraard Gheraerts en volgt deze laatste op als pastoor van een van de 2 porties van de Sint-Maartensparochie. Niettemin blijft hij de gewone notarius van het kapittel en ondertekent hij de akten van dit kapittel zoals jaren te vorenGa naar voetnoot(6).
J. De Cuyper. | |
Ordinatio facta per dominos super processionibus ex ordinatione et alijs per clocmannum pulsandis.Anno mo.cccco.xxxo, den ixten dach in maerte es gheordineert bi den heren dekene ende capitele van deser kerke ter oetmoedegher bede ende gracelicken versouke van Jan Ratele clocman claghende tgroete last van ziner officien ende cleenhede ziner wedden, dat hy ende ziin naercommers voordmeerGa naar voetnoot(7) boven zinen principalen wedden die beloepen. xlviii.libren parisise ende viij schellen parisise van gracien te kersavende over hout sal hebben jaerlix in gracien van den heren vorseit. iij, libren xij schellen parisise ten termine van alf maerte, dies beloofde Jan vorseit voor hem ende zinen naercommers wel ende ghetrauwelicke te vulcommene de pointen hier naer ghescreven. Eerst zo moet hy voortmeer daghelix ten sacramenten van der hogher messe cloppen metter meester clocke. Item moet hy luden alle processien van den jare als wel generale als speciale dien men doen sal om eeneghe wapeninghe of salighede ende victorie van prince of prrincesse of | |
[pagina 236]
| |
andre, eist creacie van niewen paeus of doot van den selven of prince of princesse of harer kindren gheboorte, of doot van yement dies de kerke dlast draghen moet van obiten dat waren al so dickentGa naar voetnoot(8) als te doene ware of ontfanc van niewen prince of princesse of tempeest by nachte of bidaghe of ontfanc van niewen bisscop van DoernickeGa naar voetnoot(9). Ende gracilicke moet hy draghen alle de lasten van den ludene die binnen den jare commen sullen sonder eeneghe gracie meer te heesschenen. Ende al zo dickent ende menichwaerven als van eeneghen desen pointen vorscreven te doene zal ziin, zo moet Ratele vorseit of ziin naercommers commen biden heren dekene ende capitele vraghen hoe ende wat manieren hy luden sal ende hoe langhe. Ende waert zo dat hy ghebrec liete in eenich deser pointen vorscreven zo zoudi de gracie vorseit gheheel verliesen ende voorder staen ter correctie van de heren vorseit.
[s.] de Wedaghe |
|