De Leiegouw. Jaargang 16
(1974)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Herinneringen aan Willem Putman't KelderkeIn die dagen - juni-juli 1952 - was het kelderke onder het stadhuis het beroemdste en beruchtste cafeetje van Kortrijk. Raf, de waard, verhaalde er achter de tapkast zijn Chinese vertellingen, terwijl gedurig klanten in- en uitrolden: de heren van het Schepenkollege, Willem Onré, Tone Vander Plaetse, Notebaert, burgemeester Coussens, de komponisten Prosper Van Eeckhaute en Jef van Hoof, de kommissaris, sekretaris Caveye, Seppe Coene, Seppe Supply en zelfs Stijn Streuvels. Seppe Coene en Seppe Supply, resp. ingenieur en apoteker, waren twee Kortrijkse spuiters die het lef hadden als verklede trappisten uit de Guldensporenstoet te stappen en het kelderke binnen te rollen, waar ze hun rokken optrokken en op mekaars blote dijen sloegen, pinten dronken en vloekten, tot groot schandaal van de gelovige cafégangers. Willem Putman bespeelde er pijpen rokend de piano of hij zong het ontroerende liedje van ‘Meisje waarom doe je al die domme dingen?’. Hij speelde Bach, het Warschauconcerto, Chopin en ‘La petite symphonic’ van Peter Benoit. Dit laatste was zowat zijn lijfstuk; hij speelde het eens voor een selekt gezelschap van komponisten en musici. Toen hij het stuk inderdaad meesterlijk gespeeld had, wendde hij zich tot een van hen en vroeg hij, wat hij ervan dacht. De komponist dacht even diep na, snoefde de Willem later, en zei: ‘'t Is Peter Benoit niet,... 't is beter’. | |
De SprekerWe zijn samen vaak voor het groot publiek opgetreden. In Antwerpen - in de Goya -, waar de mensen tot ver op het trottoir in de rij stonden aan te schuiven en waar zelfs Willem Elsschot, Lode Cantens, Jef van Hoof en Pallieter aanwezig waren. Zoals altijd, trad Willem het eerst op en om tijd te winnen, ging hij aan het klavier zitten en speelde ‘Meisje’. Toen riep Pallieter: ‘Zeg Willem, is 't haast uit met kwelen?’ De Put werd kwaad, hij maakte er korte metten mee en verdween in de kelder. Die avond heb ik het alleen moeten opknappen. Het schijnt dat Willem Elsschot er voor het eerst in zijn leven gelachen heeft. | |
[pagina 152]
| |
Een voordracht van Willem Putman. Op de eerste rij in het midden: Jozef en Mw. De Coene.
Toen ik een avond voor de Westvlaamse studenten was opgetreden, in een nokvolle aula van de Gentse universiteit, vroeg Putman mij, of ik het niet kon klaarspelen dat we samen een avond verzorgden voor de studenten. Zijn naam in zwarte letters op een wit, officieel Rijksuniversiteitsaffiche zou voor hem een eerherstel betekenen en terzelfdertijd een paspoort zijn voor de toekomst. Mijn neef was toen praeses van het Verbond en heeft het van de rector gedaan gekregen: ‘Jean du Parc, zo een onschuldige naam, en waarom niet?’ Het krioelde van professoren en studenten, maar die avond heeft de Put me flink beetgehad. ‘Ik treed eerst op’, zei hij, ‘want na u, met al uw gekke histories, kan je met geen Mevrouw Pilatus meer voor de dag komen’. Hij is inderdaad het eerst opgetreden en tot mijn grote ontsteltenis vertelde hij al de moppen die ik gewoonlijk vertelde, en toen hij klaar was met uit mijn repertoire te putten, zei hij flegmatisch: ‘En nu, mijne heren, geef ik het woord aan mijn vriend Peegie, en al de kluchten die hij u zal vertellen, het zijn er die hij van mij heeft gehoord’. | |
De BevrijdingDe epuratie, een van de merkwaardigste hoogtepunten uit onze geschiedenis, waarin de franskiljons Vlaanderen van de Vlamingen wilden bevrijden - is voor Willem Putman een nare tijd geweest. De Kortrijkse franskiljons - en er zijn er nog veel, zelfs onder de flaminganten - hadden het gemunt op de Vlaamse elite; velen onder hen verborgen zo hun met de | |
[pagina 153]
| |
vijand begane oorlogszonden achter het masker van het verzet. Zo kwam ook Putman voor de krijgsauditeur. Die zei woordelijk: - ‘Het geval Putman, 't is kenen zwaren geval. Zo, u hebt dus omgang gehad met de kollaborateurs’. - ‘Pardon, mijnheer de voorzitter, ik heb geprofiteerd van de profiteurs’. - ‘Goed. Maar u werd nogal eens gezien in het gezelschap van Duitse officieren’. - ‘Ja, mijnheer de voorzitter, maar er waren er geen andere’. - ‘Goed! Ik heb hier een foto van u in gezelschap van een Duitse generaal. Kijk eens hier, wie is die generaal?’ - ‘Wel, mijnheer de voorzitter, dat is von Falkenhausen’. - ‘Watte dat gij zekt? Von Falkenhausen? Zijt gij in het gezelschap geweest van die Duitse generaal?’ - ‘Jamaar, mijnheer de voorzitter, u denkt toch zeker niet, dat ik met een Feldwebel zou uitgaan?’ - ‘Goed! Hier is er nog een foto. Wie is die meneer die bij u staat?’ - ‘Dat is Reeder!’ - ‘Watte? De chef van de Zivilverwaltung?’ - ‘Inderdaad, mijnheer de voorzitter, maar die foto was een vergissing. Feitelijk moest de meneer die na mij kwam, op die foto beland zijn. Maar u kent de journalisten. Had de man die na mij kwam, op de foto gestaan, ik kan u verzekeren mijnheer de voorzitter, dan zou men hier over dat geval niet gesproken hebben’. - ‘Ça va, Putman, u kunt gaan’. Putman werd een bekend figuur in de Wikings, het pensionaat van de zwarten. Hij had het zover gebracht, dat de bewakers hem tot bibliotekaris benoemden. Zo kreeg hij zijn eigen bureautje. Aangezien hij alle uiterlijke tekenen vertoonde van de echte artiest, vroegen de mannen van het Verzet, of hij voor hen een liedje wou maken ter ere van het Verzet. Het zou gezongen worden op het eerste Nationaal feest. Putman verklaarde zich akkoord, maar hij vroeg - om inspiratie te krijgen - een 1/2 kg. tabak en een halve fles cognac. Dit werd hem prompt bezorgd. Onze vaderlanders herhaalden met veel geestdrift dit lollige liedje, dat gezongen werd op de melodie van Lily Marleen. Tot een verzetsofficier de algemene repetitie bijwoonde en stom verbaasd de tekst beluisterde. Telkens als het refrein herbegon, steeg zijn bloeddruk. De mannen zongen namelijk uit volle borst: Al die lieve zwartjes
tara, tara, lala
Ze hebben ons gekl...
ze hebben ons gekl...
| |
[pagina 154]
| |
‘Waar is de ezel die dit schimplied geschreven heeft?’, vloekte hij. Putman werd uit de barak gehaald en moest zich verantwoorden. ‘Luister, chef’, zei hij, ‘ze hebben me maar een halve fles cognac en een half kg. tabak gegeven, ik heb dan ook maar een half liedje kunnen maken. Hadden ze me een hele fles en een hele kilo gegeven, dan zouden ze een heel liedje gekregen hebben’. Korte tijd nadien werd Willem uit het pensionaat ontslagen. Uit dankbaarheid schreef hij twee boeken ter ere van het Verzet, Christine Lafontaine en Marilou. ‘Eindelijk een verzetsroman van formaat’, schreef een socialistisch, bekend dichter, ‘en dan nog geschreven door een dame die zich Jean du Parc noemt’. En het scheelde niet veel of de bevoegde minister schonk hem het grootlint in de Leopoldsorde. | |
Bij DuribreuxDe dagen van Dietse Warande en Belfort hadden plaats in de salons van Gaston Duribreux, schrijver en hotelhouder in Mariakerke. Ik werd speciaal door Streuvels uitgenodigd om deze voorstelling bij te wonen. ‘Als je niet weet waar je moet zitten, kom bij mij zitten’, zei hij, ‘je zult er het plezier van je leven beleven, want Antoon Coolen en Antoon van Duinkerken zullen van de partij zijn. En als Van Duinkerken in de kleine uurtjes enkele borrels binnenheeft, dan wordt hij buitengewoon spiritueel en maakt hij gedichten op aanvraag. Onlangs vroeg ik hem of hij stante pede een gedicht kon maken over het witloof dat op de top van Heist-op-de-Berg groeit, 's nachts onder de mist. Van Duinkerke vroeg in welke trant het gedicht moest verlopen. En Van Duinkerken improvizeerde een eerste strofe Gezelliaans: O 't witte, witte loveke
Dat groeit ginds op de berg...
De tweede strofe bestond uit Verschaeviaanse alexandrijnen en de derde strofe werd Vondeliaans.’ Ik zei aan Streuvels, dat ik hem dankte voor de uitnodiging en de attentie, maar dat ik Putman mee moest nemen als chauffeur. De Put moest er die fameuze literaire avond inleiden. Als een Prins der Letteren, stapte hij, de kop in de lucht, de kin vooruitgeschoven, met kleine pasjes als een koket dametje naar de spreektafel. Streuvels zijn ogen tintelden. Zou hij nuchter zijn? Willem groette de aanwezigen en zei: ‘Dames en heren, ik zal u vanavond voorlezen uit een nieuw boek van mij’. ‘Weer ne nieuwen?’, riep Streuvels. - ‘Ja’, zei de Put, ‘en dan nog over de dorst. Het boek handelt over Maria Goretti en draagt als | |
[pagina 155]
| |
titel ‘De hemel boven het moeras’.
Na een opvoering van Mevrouw Pilatus in Waregem. Willem Putman, Staf Bruggen en Willem Denys.
Het beschrijft de situatie van een ' muurdenair 'Ga naar voetnoot(1) van een meisje van elf jaar, die in zijn cel zit. De cipier, die ook vader is van een meisje van elf, kan het de gevangene niet vergeven, dat hij een zó onschuldig kind heeft vermoord. Hij wou de gevangene op zijn manier straffen en gaf hem drie dagen na elkaar slechts i glas water en één snee brood. Het is een vreselijk hoofdstuk, dames en heren, stel u voor, slechts één glas water per dag. Die man leed daardoor een zulkdanige dorst, dat ikzelf, ik Willem Putman, driemaal de pen neer hebben moeten leggen, om in zijn plaats een pint te gaan drinken’. Die passus moet op Putman zijn gemoed hebben gewerkt, want plotseling werd hij heel bleek, hij legde het boek neer, waggelde even en viel achterover. Antoon Coolen kon hem nog net opvangen. Streuvels bromde: ‘Ik heb het altijd gezeid, dat ie met een delirium zou eindigen. Geef hem een glas water’. Het woord water moet de Willem beroerd hebben, want zijn wangen kleurden opnieuw en hij pruttelde: ‘Watre? Da's om uw tanden te poetsen en uw voeten te wassen. Geef mij een whisky’. Antoon Coolen stelde voor zelf verder te lezen uit het boek van Putman, maar Willem stond op en | |
[pagina 156]
| |
zei: ‘Ik doe het zelf’. Het is een prettige voorlezing geworden en een uitbundig sukses. De hele elite van de Vlaamse literaire wereld was er aanwezig, o.a. Paul Lebeau, Johan Daisne, André Demedts, Walschap, Westerlinck, Daan Inghelram enz., meer dan honderd man. Toen Putman terug in ons gezelschap kwam, vroeg Filip De Pillecijn, die de verhouding Putman-Streuvels niet goed scheen te begrijpen: ‘Zeg me eens, mijnheer Putman, wat denkt u feitelijk over Streuvels?’. Putman bezag De Pillecijn met zijn olijke blauwe ogen, die pinkelden onder zijn grote wenkbrauwen: ‘Streuvels? Dat is een postuum type, maar hij leeft nog’. | |
Bij StreuvelsHet was na Nieuwjaar en zoals het pastte, telefoneerde ik naar Streuvels en vroeg ik of hij thuis was en of ik kon komen nieuwjaren. ‘Kom maar af’, zei Streuvels, ‘de koffie zal klaar zijn’. Toen zei ik, dat ik een vriend zou meebrengen. ‘Toch nooit de Put zeker?’ - ‘Toch wel, Stijn!’ - ‘Dat ie thuis blijft, hij heeft hier al genoeg van zijn ' keuren ' getoondGa naar voetnoot(2)’. Kort voordien was Putman nl. ongevraagd en onaangemeld in Ingooigem van de bus gestapt. Hij kwam net aan toen Streuvels met Antoon Coolen en Van Duinkerken in een wagen stapte. Putman trok het portier open en vroeg: ‘Waar ga je naartoe?’ - ‘Gaat 't je aan?’, zei Streuvels. - ‘'k Ga mee’, zei de Put en hij sprong ertussen. Ze reden naar de Kluisberg om in een goed restaurant lekker te gaan eten. ‘En stel je voor’, vertelde Streuvels me later, ‘hij had dan nog het lef om bij de ' bouchée à la reine' een dure witte wijn te bestellen en bij onze ' râble de lièvre' een fameuze bourgogne en dan nog een sigaar van 15 frank. En als 't al te sch... kwam, hij had zijn doordeweekse jas aan. Hij schoot met zijn vingers langs zijn binnenzakken die er niet in staken en langs zijn jaszakken die er niet op waren. Ik heb geheel dat spel alleen mogen betalen, zou je niet uit je vel springen’. Dit incident lag Streuvels zwaar op de maag. Ik drong nochtans aan en zei dat ik het beloofd had aan de Put, en als we niet binnenmochten op 't Lijsternest, dat we dan naar Staf Stientjes zouden doorrijden, daar was er ook goede koffie te krijgen. Op de duur zei Streuvels: ‘'t Is goed, dat ie meekomt, maar hij moet zijn smoel houden’. Putman was doodgelukkig dat de vrede opnieuw ondertekend zou worden, de vrede die al tientallen keren verbroken was. Ik zei aan Putman, dat hij wat op zijn woorden moest letten en dat hij Streuvels niet onnodig moest treiteren. | |
[pagina 157]
| |
Toen we in 't Lijsternest binnenvielen, verwelkomde Streuvels ons buitengewoon hartelijk. Hij wees ons een stoel aan en dook daarna zelf, met de hielen onder zijn zware fluwelen broek, in zijn grote stoel. Putman kamde zijn mooi haar en bracht met haast vrouwelijke gebaren zijn krullen in orde. Hij zoog aan zijn grote, kromme, meerschuimen pijp en wandelde op en neer voorbij de kunstwerken die de salon versierden. Streuvels werd zenuwachtig, hij kon dat getrippel niet goed verdragen. Plotseling zei Putman: ‘Stijn, wat zegt u van mijn boek Christine Lafontaine?’. - ‘Dat het een schunnig postuur is, dat op de omslag staat’, spotte Streuvels, ‘als ge daarmee nen boek moet verkopen, 't is verre gekomen’. - ‘Ja maar’, zei de Put, ‘'t is djuste daardeure dat ze mijn boek kopen. En onder ons Stijn. Uw boeken, verkopen die nog een beetje?’ Streuvels bekeek hem met een arendsblik: ‘Wat wil je daarmee zeggen?’ - ‘Wel’, zei Putman, ‘'k peinze dat ze mijn boeken kopen en niet en lezen, en dat ze de uwe lezen en niet 'n kopen. Er is daar bijvoorbeeld uw “Leven en dood in den ast”. Er zijn tegenwoordig geen asten meer, dus weten de jonge lui niet meer wat dat is en zullen ze daarover bijgevolg niets meer lezen. Komt er dan werkelijk geen meisje in dat boek voor?’ - ‘'k Geloof dat er daar een Elvire in komt’, zei Streuvels. ‘Wel’, zei Putman, ‘geef het boek opnieuw uit, noem het “Elvire”, ik zal voor een portretje zorgen en ge zult gij wel verkopen’. ‘Buiten’, schreeuwde Stijn, en we moesten naar Staf Stientjes in Tiegem gaan nieuwjaren. En toch bleef Streuvels Putman waarderen. ‘Onze Benjamin in de Nederlandse letteren’, zei hij, ‘hij heeft zoveel gaven en talenten, maar hij gebruikt ze veel te rap. Ieder boek zou hij grondig moeten herwerken. Er steekt veel begaafdheid in die bohemer. Hij kan spreken, muziek spelen en akteren van 's morgens tot 's avonds. Maar voor de rest... we gaan er niet van klappen’. Op elke première van Putmans toneelwerken was Streuvels aanwezig. Op de begrafenis had ik de eer mee de pelder vast te houden vlak achter Streuvels. Toen in een ‘baarlijke stilte’, om een Streuveliaans woord te gebruiken, de kist met het stoffelijk overschot naar buiten werd gedragen, fluisterde ik Streuvels in het oor: ‘Hij heeft het toch kort gemaakt he’. - ‘Wat zou hij’, brulde Streuvels, zodat alle omstanders het konden horen, ‘wat zou hij, hij heeft zich doodgedronken’. Zo erg bedoelde Streuvels het nu ook niet. Wellicht sprak hij zo luid om zichzelf te sterken, want hij kon zieken noch doden uitstaan. Zo heeft de postume Streuvels de jonge Willem nog helpen begraven. | |
[pagina 158]
| |
Willem Putman (links), in de hand het boek ‘Peegie’ van Willem Denys (rechts), dat hij voor toneel bewerkt heeft.
| |
Het EindeToen Willem Putman op het einde van zijn leven in Knokke, in de villa ‘Pourquoi Pas’, huizenierde, kreeg hij heel op het laatst meermaals bezoek van Bruno De Winter, 't Pallieterke, het rioolkrantje dat Putman zo dikwijls geduiveld had. Putman had dat nooit kwalijk genomen. ‘Beter geduiveld dan doodgezwegen’, zei Putman. Bruno De Winter moet daarover wroeging gehad hebben. Hij bracht een mooie plaat mee, waar ze beiden stil en ingetogen naar luisterden. De plaat heette: ‘Le dauphin est malade, le dauphin va mourir...’ ‘Ja,’ zei Putman, ‘ik ben bij de dokter geweest. Hij heeft me helemaal onderzocht en hij zei: Ge moet het niet meer laten om te roken of om een goede whisky te drinken!’ - ‘Dat wil zeggen’, mediteerde Putman, ‘ga maar subiet dood’. | |
[pagina 159]
| |
De zustertjes van het Brugse Sint-Janshospitaal zeiden me: ‘dat was 'n heilig mens, mijnheer’. Zo werd de auteur van ‘Wij zijn geen heiligen’, toch nog door de eenvoudige zustertjes heilig verklaard. Ons Heer zal er wel een beetje van opgekeken hebben, maar niet te veel, want Putman zou geen vlieg kwaad gedaan hebben, en dat is veel, heel veel zelfs.
Willem Denys. |