lig te stellen, zullen wij altijd en overal kwaliteit moeten eisen en daarmee samengaande strenger moeten schiften onder het werk dat wij bezitten. Anders zullen wij eeuwig achterna blijven hinken bij volkeren die literair de toon aangeven en, tweede nadeel, zal het onderwijs steeds meer overladen worden met namen en typeringen van schrijvers, die voor de overgrote meerderheid van studenten en scholieren geen belang hebben.
Als wij het werk van Willem Putman volgens die internationaal geldende normen bekijken, valt het meeste wat hij geschreven heeft onder de maat. Toch werden enkele van zijn boeken vertaald. In het Duits verschenen Christine Lafontaine (Wien 1952), Der Himmel über der Sümpfen (De Hemel boven het Moeras - Limburg a.d. Lahn 1954), Frau Pilatus (Köln z.j.), Die Frau des Pilatus (München 1954), Appassionata (Köln 1956) en de novelle Mein Gefangener in de bundel Flandern erzählt (München 1943). Er bestaan ook Franse vertalingen: Christine Lafontaine (Paris-Bruxelles z.j.) en Madame Pilate (Paris-Bruxelles z.j.).
Grote suksessen zijn het niet geworden en waarschijnlijk is wel, dat de naam Putman nooit in een geschiedenis van de wereldletterkunde zal voorkomen. Daarin zijn tot nog toe ook weinig Vlamingen vermeld en degenen die erin staan, zijn ten dele Frans schrijvenden als De Coster, Maeterlinck en Verhaeren. Vertalingen zeggen bovendien niet alles. Bijna de helft van onze vertaalde literatuur sinds 1830 is zonder enig belang geworden en kon alleen vanwege kommerciële bedoelingen of door vriendschapsbanden tot stand komen.
Twintig jaar na zijn overlijden wordt Putman nog weinig gespeeld en gelezen. Niettemin geloven wij dat enkele werken beter verdienen. Wij denken vooral aan de romans die hij na de oorlog onder zijn deknaam Jean Du Parc gepubliceerd heeft, Christine Lafontaine, Marilou, Mevrouw Pilatus en Paula van Berkenrode. Onder zijn talrijke toneelstukken gaat onze voorkeur naar Het stille Huis en enkele toneelschetsen als Het Lentelied, Zomergloed en Het Herfstlied, stemmingsbeelden, waarin de eigen geaardheid van de schrijver het zuiverst tot uiting komt. Ten slotte zouden wij, om hun dokumentaire waarde, de studies en besprekingen uit Tooneelgroei en Tooneeldagboek 1928-1938 niet gaarne missen. Naast algemene beschouwingen die men elders eveneens kan vinden, bevatten zij gegevens en persoonlijke indrukken die enig zijn.
Eigenlijk is Willem Putman een improvisator met geniale flitsen geweest. Dat bleek hij evengoed als muzikant én letterkundige. Wat hem ontbrak, was het geduld en de wilskracht die onmisbaar zijn voor de uitwerking van een letterkundig onderwerp tot een roman of toneelstuk van eersterang. Een typisch voorbeeld van zijn gaven en fouten biedt Christine Lafon-