De Leiegouw. Jaargang 14
(1972)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |
BoekbesprekingW. Boncquet, De administratie der registratie en domeinen en haar archief, Handzame, Familia et Patria, 1971, X + 192 blz., 350 fr.Het gebeurt uiterst zelden dat een ambtenaar ten behoeve van buitenstaanders een boek schrijft over de administratie waartoe hij behoort, en over de dokumenten die er geproduceerd worden. De meeste van deze werken zijn al of niet van kommentaar voorziene wetteksten of reglementen, handboeken ten dienste van ambtenaren of bedienden of nog juridische traktaten of kursussen. Om bruikbaar en nuttig te zijn voor buitenstaanders, moet zulk werk opgesteld zijn door een auteur die niet alleen zijn administratie grondig kent en een langdurige ondervinding heeft van de praktijk van het beroep, maar hij moet tevens voldoende begrip hebben voor de problemen en moeilijkheden die buitenstaanders ontmoeten bij het gebruik van de dokumenten uit zijn administratie. De Heer W. Boncquet, inspekteur der registratie en domeinen te Kortrijk, behoort tot die rari nantes. In een eerste deel, Algemene begrippen, situeert de auteur de administratie der registratie en domeinen in het geheel van de diensten van het ministerie van financiën en geeft hij een bondig overzicht over de huidige bevoegdheden van deze administratie, de inrichting en de vestiging ervan en het ambtsgebied van de kantoren en diensten. Het tweede deel omvat de geschiedenis van de administratie en van haar diverse bevoegdheden. In het derde deel zijn drie korte hoofdstukken gewijd aan de bestemming van het oud archief (hst. I), de openbaarheid van het archief (hst. II) en enkele zeer praktische en nuttige wenken (hst. IV). In hoofdstuk III, het uitgebreidste (bl. 72-138), bespreekt de auteur grondig de voornaamste registers en dokumenten van de kantoren van de registratie, de hypoteken en de kontrole van de omzetbelasting. De zeer goede en efficiënt opgestelde klappers en de bibliografie verhogen de bruikbaarheid van het boek. Wij kunnen slechts bewondering opbrengen voor dit werk en eerbied voor de auteur. De dokumenten worden er met grondige kennis van zaken besproken en zeer klaar in een verstaanbare taal voorgesteld aan de oningewijden. Iedereen die, hetzij door zijn beroep (ambtenaren van de registratie en hypoteken, professoren en archivarissen), hetzij door zijn opzoekingen, gekonfronteerd wordt met deze dokumenten, moet dit boek konsulteren en bestuderen. Het is onmisbaar voor ieder die historische opzoekingen doet over onze nieuwste geschiedenis. Dat in dit werk, dat - zoals de auteur terecht opmerkt - een ‘braak terrein’ betreedt, enkele ‘Schönheitsfehler’ voorkomen, is begrijpelijk. Wij vinden het jammer dat de auteur in het voorwoord zijn boek voorstelt als een leidraad voor ‘de genealoog en, in bijkomende orde, de historicus...’. Hierdoor maakt hij vooreerst een scherp onderscheid tussen geschiedenis en genealogie. Daarbij schijnt hij onvoldoende op de hoogte te zijn van de enorme waarde van deze dokumenten voor de ekonomische en sociale geschiedenis, o.a. voor de studie van de sociale stratifikatie en weet hij ook weinig af van de opzoekingen die op deze gebieden reeds werden | |
[pagina 465]
| |
gedaan en thans op het getouw staan. Anderzijds heeft de ondervinding ons geleerd dat veruit de meeste genealogen er moeilijk toe over te halen zullen zijn, om van deze dokumenten een efficiënt gebruik te maken. Wij geloven echter niet dat de Heer Boncquet verantwoordelijk is voor deze uitlatingen. In het voorwoord wordt tevens gewezen op het vroegere misprijzen voor het modern archief en de vernietiging van sommige archieven van de registratie na advies van een rijksarchivaris. De eerste bewering is voorzeker juist, de tweede misschien, al wordt niets gezegd over de eventuele ‘verzachtende omstandigheden’. Wat er ook van zij, veel ambtenaren van de registratie hebben zich vroeger schuldig gemaakt aan echt vandalisme tegenover hun archief. De archivarissen hebben kunnen vaststellen welke onherstelbare verliezen dit archief geleden heeft door de zorgeloosheid van hen die erover moeten waken. Persoonlijk heb ik in een kantoor rottende registers met een schop moeten losmaken van de vloer. In sommige gevallen waren aanschrijvingen, zoals die van 25 maart 1851 i.v.m. ‘te verkopen archieven’, verantwoordelijk voor de verdwijning van reeksen belangrijke stukken. Tenslotte is het onaanvaardbaar dat sommige hypoteekkantoren wel de registers van in- en overschrijvingen in het rijksarchief deponeren, maar weigeren hun repertoria en alfabetische tabellen in te leveren. Over de redenen van deze weigering wensen wij niet te spreken. Het is jammer dat bij de behandeling van de verschillende dokumenten niet duidelijk genoeg wordt aangegeven, wat men precies en nominatim kan vinden in deze registers. Wij denken hier b.v. aan de registers van openbare burgerlijke akten en onderhandse akten en aan de aangiften van nalatenschap. Vooral voor deze laatste was het goed geweest een duidelijk en gekoncentreerd overzicht te geven bij de bespreking van deze dokumenten zelf, wat de goederen betreft die erin beschreven worden tijdens de verschillende perioden en die er niet in beschreven worden. Deze detailaanmerkingen verminderen geenszins de grote waardering die wij hebben voor dit belangrijke boek. Wij hopen dat ook andere ambtenaren bereid gevonden zullen worden om, eventueel in samenwerking met historici, de inrichting en het archief van hun administraties te behandelen. J. Buntinx. | |
F. Debrabandere, Persoonsnamen in het Kortrijkse, 1300-1350 (Anthroponymica XIX), Leuven-Brussel, 1971, 4 + 108 blzn., 100 fr. (prk. 600838 Instituut voor Naamkunde, Leuven).Deze publikatie is een overdruk van de studie verschenen in Naamkunde III (1971), 55-162. Van dezelfde auteur verschenen vroeger al ‘Kortrijkse persoonsnamen omstreeks 1400’ en ‘Studie van de persoonsnamen in de kasselrij Kortrijk, 1350-1400’, zodat deze nieuweling beschouwd kan worden als het derde deel van een trilogie over de persoonsnamen van Kortrijk en omgeving in de 14de eeuw. In alle geval is het een zeer verdienstelijk werk, dat voor beide vorige publikaties een belangrijke aanvulling is; uit een vergelijking van de titels blijkt immers onmiddellijk, dat de nieuwe uitgave ouder bronnenmateriaal bevat dan de vorige werken, zodat het nu ook mogelijk wordt de 14de-eeuwse Kortrijkse naamgeving in chronologisch opzicht grondiger te bestuderen. | |
[pagina 466]
| |
Hoofdbrok in dit nieuwe werk is het toenamenglossarium, dat onder 630 genummerde trefwoorden de alfabetisch gerangschikte excerpten bevat met datering, nauwkeurige bronaanduiding en een verklaring die zo bondig mogelijk werd gehouden. Het daaropvolgende voornamenglossarium werd beperkt tot een zeer overzichtelijke lijst met frekwenties, varianten en verwijzingen naar het toenamenglossarium. Ofschoon bondig geformuleerd, is de verklaring van de toenamen niettemin zeer volledig en ook wetenschappelijk gefundeerd, wat o.m. reeds bewezen wordt door het feit dat deze studie, naast de ontelbare verwijzingen naar de ruim 30 in de beknopte bibliografie vermelde werken, ook nog 151 verwijzingen in voetnoot bevat. Een drietal aanvullende suggesties mogen dan ook ruimschoots voldoende zijn. De toenaam Bruman (nr. 90) is m.i. door assimilatie uit Bruunman ontstaan (vgl. Leeman uit Leenman) en is wel niet een afleiding van bru of een variant van ofra. Brument; bij Ters (nr. 551) denk ik veeleer aan Mnl. teers ‘mannelijk lid’ (vgl. Wvl. eers over teers) dan aan Mnl. ter(re) ‘teer, smeer’; Longhespeie (nr. 338) is zonder twijfel te verklaren uit longue espée (épée), het Romaanse ekwivalent van de Westvlaamse familienaam Lansweert, uit Mnl. lanc sweert ‘lang zwaard’. W. Beele. | |
Ph. Coussement, De poorterij van Menen, Kortrijk, 1971, -8o, LXX-351 blzn., 550 fr. (eigen beheer: K. Vandewoestijnestraat 7, 8510 Marke).Menen, nochtans de belangrijkste stad van de kasselrij Kortrijk, is op historiografisch gebied eerder arm. Sind A. Rembry-Barths merkwaardige Histoire de Menin (vier delen, Brugge, 1881), onlangs door Familia et Patria in reprint heruitgegeven, is er naar ons weten over die stad geen enkele historische studie van enige omvang meer verschenenGa naar voetnoot(1). Hoe grondig en omvangrijk de Histoire de Menin ook moge zijn, toch heeft Rembry-Barth het verleden van zijn gemeente niet volledig doorgrond. Hij heeft b.v. weinig aandacht besteed aan een belangrijk aspekt van de stedelijke geschiedenis, namelijk de poorterij en buitenpoorterij. Voor 1678 zijn er weinig gegevens over de Meense poorterij bewaard. Alleen al het feit dat honderden Menenaars het buitenpoorterschap van Kortrijk verkozen, wijst erop dat de Meense poorterij volledig in de schaduw stond van de Kortrijkse en niet tot ontplooiing kon komen. Met de vrede van Nijmegen (1678) werden Menen en de Meense roede losgemaakt van de Kortrijkse kasselrij om voortaan een eigen kasselrij te vormen. Spoedig nam Menen t.a.v. van de Meense roede de prerogatieven over die Kortrijk m.b.t. de Kortrijkse kasselrij bezat. Zo stelde een koninklijk dekreet van februari 1685 een Meense weeskamer in. De bevoegdheid ervan strekte zich uit tot alle poorters en buitenpoorters van Menen. Genoemd dekreet erkende impliciet de Meense buitenpoorterij, die al een paar jaar officieus bestond. S. maakte uit dat Menen van 1685 tot 1793 ongeveer 1.100 nieuwe poorters heeft aangenomen. Met dit cijfer kan Menen, volgens S., onder de belangrijkste steden gerangschikt worden, althans wat de poorterij betreft. | |
[pagina 467]
| |
De titel van het werk geeft de inhoud niet volledig weer. In feite gaat het om een alfabetische lijst van Meense poorters en buitenpoorters, voorafgegaan door een nogal uitvoerige studie van de Meense poorterij, uiteraard vooral sinds de vrede van Nijmegen. Door een ruimer raadplegen van de literatuur had S. in die inleidende studie een paar onnauwkeurigheden kunnen vermijden. Zo schrijft S. dat de Kortrijkse buitenpoorterij haar hoogtepunt bereikte in 1529. In werkelijkheid werd het hoogste aantal Kortrijkse buitenpoorters in 1577 genoteerd. Ook wat S. over de Kortrijkse kasselrij vertelt, valt eerder mager uit. Elders werd het al juister en duidelijker gezegd. Die opmerking raakt echter de kern niet. De uiteenzetting is heel voortreffelijk en slaat beslist geen slecht figuur onder de andere studies die de jongste jaren over de poorterij verschenen zijn. Belangrijker - althans uit genealogisch standpunt - is de alfabetische lijst van ca. 5.600 poorters en buitenpoorters, met in voetnoot nog eens ongeveer 4.000 namen van hun verwanten (echtgenoten en/of kinderen). Voor Menen zijn slechts weinig poortersboeken bewaard. S. beschikte alleen over aanvaardingsregisters van 1724-1750 en 1786-1793. Hij heeft bijgevolg een beroep moeten doen op diverse andere soorten bronnen en vnl. op stadsrekeningen (waarin o.m. de inschrijvingen van nieuwe poorters en de issuwe genoteerd werden), op honderden staten van goed en op wettelijke passeringen. Het opsporingswerk moet enorm geweest zijn. De genealogen en ook de naamkundigen kunnen Ph. Coussement dan ook niet dankbaar genoeg zijn. Hij heeft een onmisbaar naslagwerk samengesteld voor al wie bij zijn genealogische opzoekingen in de 17de en 18de eeuw terechtkomt in Menen, Wervik, Izegem, Kachtem, Emelgem, Geluwe, Dadizele, Moorsele, Rumbeke, Lendelede, Heule, Wevelgem, Gullegem of Bissegem, m.a.w. in de dorpen van de gewezen roede van Menen. Drie klappers, een eerste op de gemeentenamen, een tweede op de andere plaatsnamen en een derde op de niet in de alfabetische lijst opgenomen familienamen, vergemakkelijken de opzoekingen. K. M. | |
J. De Cuyper, Inventaris van de roerende goederen van de voormalige kapittelkerk thans Parochiale Kerk van Onze-Lieve-Vrouw te Kortrijk, Kortrijk, 1971, gestencild, 95 blzn.De goeverneur van West-Vlaanderen heeft bij alle pastoors en kerkfabrieken van de provincie erop aangedrongen een inventaris op te maken van de roerende goederen van de kerken. Er bestonden van veel kerken reeds inventarissen, in de verleden eeuw opgemaakt op aanvraag van de bisschop, maar de twee wereldoorlogen en de wijzigingen in de eredienst sinds het concilie vroegen dringend om inventarissen die up to date waren. Die zouden tevens helpen voorkomen dat uit onze kerken een of ander stuk van waarde verkocht werd. In maart 1971 kwam pastoor De Cuyper klaar met zijn inventaris. Hij volgde het voorgestelde schema: altaren, kerkmeubilair, sakristiemeubelen, kerkgewaden enz. Altaren en toebehoren maken het omvangrijkste deel uit (5-43) van de inventaris. Voor de eerste keer krijgen we een inventarizatie van de ongemeen rijke kollektie oude missalen en antifonaria van het voormalig kapittel (13-22), de zwikken van de Gravenkapel (59-65), een gedetailleerde beschrijving van de kerkgewaden (72-80), van de brandvensters van Joep Nicolas en van Michel Martens (86-89). We | |
[pagina 468]
| |
hadden er toch graag een even uitvoerige beschrijving in opgenomen gezien van de ikonografisch rijke doopvont en van de zwikken die St.-Willibrordus' leven uitbeelden en waarvoor alleen maar naar een recente studie van dezelfde auteur verwezen wordt. Ik zou hier graag vermelden dat ik eens de prachtige serafijnkoppen aan het hoogaltaar hoorde interpreteren en ik ga ermee akkoord, als meditatie (de neerkijkende engel) en kontemplatie (de opkijkende engel). Het zilveren medaillon met het tafereel van de Emmaüsgangers op het tabernakel van het hoogaltaar symbolizeert ongetwijfeld de goddelijke deugd van liefde, zodat het met de twee andere medaillons de bekende trits uitmaakt. We menen te weten dat het O.-L.-Vrouwaltaar (7) niet door arch. Pierre Pauwels, maar door Pierre Pauwels Sr. ontworpen werd. Het O.-L.-Vrouwebeeld (7 en 56) met de niet vermelde slang aan de voeten is wel oorspronkelijk een O.-L.-Vrouw-Onbevlekt en boven de engel zien we eerder een toortsvlam (45). Hierbij mochten de twee gegraveerde voorstellingen van een ‘vanitas’ op het voetstuk van diezelfde engel vermeld (45). We zagen liever de torenmonstrans gedateerd uit het begin van de 16de eeuw (25), de St.-Augustinus uit het midden of het begin zelfs van de 17de eeuw (59) en een portatief orgel komt reeds voor op een miniatuur uit de 13de eeuw (59). Een jaartal, dat bekend staat, viel uit (49). Uit loutere liefhebberij zochten we even naar de identiteit van de graveurs, waarvan de missalen gravures reproduceren (28-30). Cornelius Galle II (o Antwerpen - † 1678) is zeer bekend, maar ook enkele andere zijn in een kleine encyklopedie te vinden. Ik noem: Charles Picqué (o Deinze 1799 - † Brussel 1869), Jozef Van Lerius (o Boom 1823 - † Mechelen 1876), Lodewijk Hendrickx (o Peer 1827 -† Antwerpen 1888). Over Benoist, Billy en Brown zal ook wel iets te vinden zijn. Daarmee willen wij niet zeggen dat deze gegevens in een inventaris thuishoren. Kleine of grotere onopgeloste problemen zouden door een ander vorser moeten worden opgelost: welke bronsgieter gaat schuil achter de initialen H.R. op de bronzen altaarbel (31)? Is soeur Elisabeth Françoise de Morenval geen zuster uit het Groeningeklooster (19)? Is de Duitse tekst niet te ontcijferen op de grote koperen schalen (33)? En wie ontdekt tenslotte eens de episode uit het leven van Lodewijk van Male of de ridderroman, die in de zwikken 32 tot en met 42 (61) wordt uitgebeeld? Misschien verschijnt er nog eens een kleine studie, die de brandvensters van Joep Nicolas in zijn volledig werk situeert. Hij is zopas (einde juli 1972) te Tegelen in Nederlands Limburg overleden. Enkele tikfouten in deze overigens keurige inventaris zal de lezer vanzelf wel verbeteren en o.a. ‘met’ lezen i.p.v. ‘niet’ (45) en zelfs zal hij ‘vont’ lezen waar nu ‘klok’ staat (49). Deze zeer gedetailleerde inventaris met beschrijvingen, dateringen, toeschrijvingen en opgave van de telkens erbijhorende bibliografie veronderstelt niet enkel dat de auteur een historicus is, maar tevens thuis is in een heel stel hulpwetenschappen en... op zijn kerk verliefd is en er jaren mee in kennis is, als we dat zo mogen zeggen! Zijn inventaris is een mijn van gegevens en een inwijding in veel kunsttakken. Het is een model, waarom we hem allemaal dankbaar zijn. G. B. | |
[pagina 469]
| |
R.V. Verbeke, Wervik in oude prentkaarten, Europese Bibliotheek - Zaltbommel Nederland, 1972, Inleiding (2 blz.) en 77 illustraties, 245 fr.R.V. Verbeke, sekretaris van de Stedelijke Oudheidkundige Commissie van Wervik, nam de taak op zich om in opdracht van de Europese Bibliotheek de uitgave voor te bereiden van prentkaarten en foto's ‘die het best weergeven hoe Wervik er in grootvaders tijd uitzag en hoe het stadsbeeld evolueerde’. Dat er een keuze diende gemaakt te worden, spreekt vanzelf. Wie enkele jaren geleden de tentoonstelling ‘Wervik 1890-1940’ heeft bezocht, weet maar al te goed dat er heel wat meer bewaard gebleven is dan de 77 prentkaarten en foto's die in Wervik in oude prentkaarten gereproduceerd worden. De indeling van het werkje is duidelijk, logisch en chronologisch. In een korte inleiding worden opzet en inhoud geschetst en geeft de auteur een vluchtig overzicht van tweeduizend jaar Wervikse geschiedenis. De foto's 1-31 - plus de afbeelding op de kaft - tonen Wervik vóór de Eerste Wereldoorlog, de nrs. 32-46. illustreren het oorlogsgebeuren, de jaren van de wederopbouw krijgen hun beurt in de nrs. 47 tot 76 en worden afgesloten met de H.-Hartfeesten in 1926. Bij iedere foto werd een commentaar gevoegd. Het moet gezegd worden dat de auteur en zijn medewerkers van de STOC er op dit punt niet met de pet naar gegooid hebben. Zij beperken zich immers niet tot summiere beschrijvingen van stads- en straatgezichten, maar hebben zich ook terdege ingespannen om personen, voorkomend op groepsfoto's e.d.m., te identificeren. En dat is niet altijd gemakkelijk! Alle postbedienden op een foto van omstreeks 1900 (nr. 8) of alle leden van de kruisbooggilde van Sint-Joris op een ander ‘lichtdrukmaal’ uit dezelfde tijd (nr. 11) identificeren, zijn prestaties. Dat er daarbij heel wat ‘petite histoire’ voor de dag komt, spreekt vanzelf. Hoeveel Wervikanen zouden er weten dat de Stationsstraat in 1910 op 25 huizen zo maar eventjes 17 herbergen telde... Meteen is het duidelijk dat Wervik in oude prentkaarten bestemd is voor een zeer ruim publiek. Als gecommentarieerde uitgave van historische bronnen heeft het een grote en blijvende waarde voor de geschiedschrijving. Het raakt echter ook een gevoelige snaar bij vele oude en jonge Wervikanen. Iedereen kan er immers vondsten in doen zoals ondergetekende die op een foto van de derde klas van de Broederschool, daterend van 1920-1921, niet alleen zijn bloedeigen oom herkende, maar ook de te Wervik bijna legendarisch geworden Broeder Kamiel, van wiens beproefde onderwijsmethodes - inklusief oorvegen - hijzelf nog heeft mogen genieten... E. Warlop | |
J. Vervenne, Wevelgem in oude prentkaarten, Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1972, 14,5 × 20,5 cm., 76 foto's, 205 fr.Wie de Heer Jules Vervenne, gewezen hoofdonderwijzer van Wevelgem en lokaal heemkundige, kent, weet meteen dat dit boekje degelijk is. Bij wijze van inleiding geeft S. een beknopt overzicht van de geschiedenis van Wevelgem en meer bepaald van het ontstaan en de groei van de vlasnijverheid aldaar. De afgebeelde prentkaarten zijn van een passende kommentaar voorzien. Van dit werk kan geen betere beoordeling gegeven worden dan die van de auteur zelf in zijn inleiding: ‘Wat in dit boekje voorkomt geeft aan de jeugd voorbeelden van de woningen, de bedrijvig- | |
[pagina 470]
| |
heden en de levenswijze van haar grootouders en meteen een algemeen inzicht van onze straten en gebouwen in grootvaderstijd’. De Europese Bibliotheek van Zaltbommel in Nederland dient geprezen om dit lofwaardig initiatief. Bijna alle gemeenten van ons land komen met een gelijkaardig fotoboekje aan de beurt. Prentkaarten zijn tegenwoordig fel in trek en meer en meer mensen gaan zich interesseren voor de sociale en ekonomische evolutie van het eigen heem tijdens de jongste vijftig jaar. We wensen ‘Wevelgem in oude prentkaarten’ dan ook het sukses toe dat het verdient. J.J. Ghyoot.
A. van Lerberghe en F. Louvaert, Geschiedkundig Overzicht van de Aloude Gilde van de Edele Ridder Sint Joris te Kortrijk. - Esquisse Historique de l'Ancienne Gilde du Noble Chevalier Saint Georges à Courtrai, Kortrijk, La Société du Noble Chevalier St.-Georges, 1972, -8o, 307 blzn., talrijke ill. Het boek is mooi geïllustreerd. Over de rest zwijgen we barmhartig. K.M. |
|