De Leiegouw. Jaargang 14
(1972)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 395]
| |
Boekbesprekingen
| |
[pagina 396]
| |
levenden, en bij voorkeur op de besten die hun een beetje (veel) in de weg staan. Men kan ze dus geen gemis aan trieste moed verwijten. Speliers achtte zich gelukkig omdat de bejaarde heer - Stijn zelf weet met hoeveel ironie - hem hoffelijk dankte. Het staat iedereen natuurlijk vrij in een geëngageerd essay zijn eigen persoonlijkheid met al zijn frustraties, rancunes, letsels uit te spreken, desnoods uit te spuwen, zoals men dat kan en mag in een roman of dichtbundel. Maar de navelkijkerij van de razende Speliers vertroebelt op de duur toch wel de kijk op Streuvels... In het najaar van 1970 bezorgde de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde (waarvan Streuvels sinds 1907 een aandachtig en vaak aanwezig lid was) een korte studie van Jean Weisgerber: Stijn Streuvels, waarvan de ondertitel wel erg voorbarig luidde: Een sociologische balansGa naar voetnoot(4). Op glanzend papier en in een lay-out van de mysterieuze Maurice Gilliams als plaquette door de akademie uitgegeven voert dit essay enkele elementen aan die bij de verdere Streuvelsstudie niet verwaarloosd mogen worden: interessant zijn Weisgerbers bevindingen i.v.m. Streuvels' ritme, diens typisch gebruik van het imperfectum (behalve in Het leven en de dood in den ast) en zijn inzichten i.v.m. het patriarchaal gezag (door een ruimtelijke nabijheid bevorderd), de maatschappelijke groep (de kern ervan is het gezin) begrensd in een uitgestrekt landschap, de geïsoleerde agrarische gemeenschap (uit nood en afweer gegroeid tegenover de stad en de andere dorpen), de toevlucht die de landbouwer zoekt in geloof en vooral bijgeloof (hij weet niet altijd waar het gevaar schuilt), het noodlot dat niet alleen synoniem is met de natuurkrachten maar met de sociaal-ekonomische wantoestanden (onkunde en technische ontwikkeling), het fatalisme van de boer (het rechtstreeks gevolg van analfabetisme, armoede en behoudzucht van kerk en staat), het hoekige en brute liefdesbedrijf (boerenfiguren geven in hun sociologische entourage weinig aanleiding tot het vertolken van finesses die hun niet liggen),... Net als Speliers is Weisgerber van oordeel dat Streuvels in zijn werk heel wat maatschappijkritiek heeft ingebouwd. Maar hij gaat niet zo ver als Speliers, te beweren dat Streuvels opstandigheid gepredikt zou hebben. Integendeel, hij ziet Streuvels als een konservatief auteur die de gevestigde orde aanvaardde, maar er toch kritiek op uitbracht. Het wereldbeeld van Streuvels toetsen aan de historische werkelijkheid bleek voor Weisgerber een te zware opdracht. Hij beperkte zijn studiemateriaal trouwens tot een achttal klassiek geworden teksten. De beperkte omvang van zijn essay (35 blz.) bracht mee dat veel onvoldoende uitgewerkt bleef, zodat men deze ‘balans’ eerder als een inleiding tot een literatuursociologische studie moet beschouwen. Weisgerber was overigens niet de eerste die het œuvre van Streuvels uit de sociale hoek bekeek. In 1946 karakterizeerde de Franse hoogleraar Pierre Berteloot in een tijdschriftartikelGa naar voetnoot(5) de bij Streuvels voorkomende sociale groepen. Filip De PillecynGa naar voetnoot(6) ging in zijn voortreffelijke monografie ook niet aan de sociale aspekten van | |
[pagina 397]
| |
Streuvels' geschriften voorbij. En in 1958 bracht Raf Van de LindeGa naar voetnoot(7) het hele Streuvelsdal in kaart: sociografisch gezien speelt het werk van Streuvels zich in een vrijwel gesloten geheel af. Bij Speliers kwam de sociale konditie waarin Streuvels heeft geleefd, natuurlijk ook aan bod. En toen kwam het herdenkingsjaar 1971 (cf. De Leiegouw, XIV (1972), 76-77): met folkloristische ruikers en akademische toespraken, met een granieten gedenkteken in Heule en blauw hardstenen grafmonument in Ingooigem, met een rondtrekkende tentoonstelling, een t.v.-mis, een licht- en klankspel, een gelegenheidskompositie voor groot orkest, met een postzegel, een okerkleurige affiche, een paneelgesprek in de Kortrijkse Stadsschouwburg, een Streuvelsprijs voor verhalend proza, met Davidsfonds-, Willemsfonds- en Vermeylenfondsavonden in anekdotische stijl... kortom: tijdens die herfstige euforie werd de IJvegemse meester met alle mogelijke initiatieven en op alle denkbare manieren herdacht: veel van die plechtige referaten en dat alternatief gekef tegen de zon is inmiddels uitgestorven. Wat blijft, is - naast de film Mira van Fons Rademakers naar De teleurgang van de waterhoek, de dokumentaire Door Stijns venster van Roger Claeys en een plaat met uittreksels voorgedragen door Antoon Vander Plaetse (teksten uit De teleurgang..., De bomen en De vlaschaard) - een indrukwekkend aantal publikaties van en over Streuvels: de heruitgaven van zijn werk willen wij in het volgend nummer behandelenGa naar voetnoot(8), er liggen immers te veel geschriften - groot en klein van omvang - over de overleden schrijver op onze schrijftafel: in totaal zijn er dat negen! Uitgeverij Lannoo deelde t.g.v. de jaarwende 1972 - toen de feesten om de grote eeuweling uitgedeind waren en de vrede over Streuvelsland was weergekeerd - de prozaschets Onze streek in facsimile uit, een nauwkeurige nabootsing van het geschreven stuk en van het boek zoals Streuvels die omstreeks 1910 uit erkentelijkheid tegenover zijn uitgeverij aan Joris Lannoo aanbood. Jo Gisekin - kleindochter van Streuvels, pseudoniem van Leentje Vandemeulebroecke, zelf dichteres (o.m. Een dode speelgoedvogel) - bezorgde in de herfst van 1971 in de V.W.S.-Cahiers, VI, nr. 3A een ongepubliceerd stuk Hoe ik Brugge gezien en beleefd heb, de tekst van een lezing die Streuvels op 16 mei 1954 voor de Kon. Vla. Acad. hield in het Goevernementsgebouw te Brugge. Voor diverse herdrukken bij Orion - D.D.B. tekende Bernard Vandemeulebroecke - een ander kleinkind van Streuvels - prettige omslagontwerpen, zo bijv. voor Langs de wegen, Prutske (over zijn dochtertje Dina, in 1921-22 geschreven en in mijn nieuwe streek althans voltooid, september 1922 in Sluis), e.a. Onder die herdenkingsgeschriften zijn er een stuk of vijf die anekdotisch-dokumentair materiaal laten aanrukken via erg leesbare teksten, vooral met de bedoeling de biografische en bibliografische bijzonderheden van de prins der Nederlandse literatuur te registreren. Het interessantste werk in dit vlak is de Kroniek van Stijn Streuvels van Luc SchepensGa naar voetnoot(9): allereerst een verrukkelijk kijkboek, een album waarin een honderd- | |
[pagina 398]
| |
tal foto's zijn opgenomen die op zichzelf al de levensdraad van Stijn Streuvels illustreren. Veel van deze foto's worden voor 't eerst gepubliceerd, o.a. ook een aantal reprodukties van de omslag van de eerste druk van verschillende van zijn werken, waardoor de dokumentaire waarde van dit boek nog stijgt. Ontworpen als een catalogus groot formaat voor de tentoonstelling die in september in Heule en later in Antwerpen en Brugge te zien was, is Schepens' werk veel meer dan dat: hij maakte er - uitstekend geplaatst als hij was, werkend in opdracht van de Provinciale Dienst voor Kultuur te Brugge, toegang hebbend tot het archief van de familie Lateur en puttend uit de briefwisseling van Streuvels met heel wat bekenden uit de literaire wereld (o.m. E. De Bom) - een biobibliografische kroniek van. Jaar na jaar - soms dag na dag - noteert hij kort en zakelijk de belangrijkste gebeurtenissen uit het leven en rond het werk. Tegelijk zie je het hele Streuvelsœuvre ontstaan met suksessen en tegenslagen, met moeilijkheden en erkenning. In een naschrift tekent Schepens in enkele bladzijden (blz. 137-147) een beeld van de auteur, zoals hij hem in zijn niet-kreatieve geschriften ‘geroken’ heeft. O.m. beantwoordt hij de vraag of er een verschil bestond tussen Stijn Streuvels en Frank Lateur (sinds Speliers werd daar nogal 'ns de nadruk op gelegd) negatief: ‘Stijn Streuvels is niemand anders dan Frank Lateur... Het gebruik van een pseudoniem is alleen te wijten aan zijn schuchterheid. Aan zijn vrees opgemerkt en afgekeurd te worden door de kleine traditionalistische gemeenschap waartoe hij behoort. Het is altijd Frank Lateur die schrijft. Hij schrijft vanuit zijn dualiteit. Als hij in vrede leeft met zijn omgeving, zoekt hij daar zijn onderwerpen, als hij in konflikt ermee leeft, kiest hij andere tema's en schrijft uit geestelijke noodzaak om aan die wereld te ontsnappen. In beide gevallen is schrijven voor hem een zelfbevestiging, een afstand nemen tegenover de wereld die hem omringt, een orde scheppen in de gevoelens en overwegingen die deze wereld hem inspireert. Zijn werk plakt aan zijn lijf als een “peau de chagrin”. Het is een essentieel onderdeel van zijn bestaan. Het is de zuurstofkap die hem toelaat adem te halen in een milieu “waarin een ontwikkeld, breedziend mens moet stikken”, maar ook de ladder die hem toelaat te ontsnappen uit de ommuurde ruimte' van zijn eigen persoonlijkheid.’ De ambivalentie van Streuvels treedt nochtans wel meer dan eens zeer duidelijk naar voor, gewoon uit de kroniek zelf, bijv. blz. 21: ‘Ben geboren in de gewone burgerij - die ik verfoei als is 't dat ik heur misschien te danken heb dat ze mij gemaakt heeft 't geen ik nu ben’ (Uit zijn eerste brief aan E. De Bom, 13 juni 1896). Staat deze uitspraak van de literator Streuvels niet in tegenspraak tot de hierboven geciteerde woorden van de historicus Schepens? Tenslotte volgt er een synoptische tabel waarin Streuvels wordt gesitueerd in de Nederlandse literatuur, in de internationale kunstwereld, in de geschiedenis en de wetenschappen. Die tabel overspant de periode 1871-1969, d.i. van Franks geboorte op 3 oktober 1871 in Heule tot zijn dood op 15 augustus 1969 in Ingooigem, of van Consciences De kerels van Vlaanderen (1871) tot Walschaps De culturele repressie (1969), van Vernes Le tour du monde en 80 jours (1871) tot Solzjenitsyns Het kankerpaviljoen (1969), van de Stichting van het Duitse Rijk door Bismarck (1871) tot de landing van de Amerikanen op de maan (1969). Indexen op personen en gepubliceerde werken sluiten dit in al zijn nuchterheid onmisbaar werk af. Twee werkjes die Streuvels' leven en werk verder helpen situeren, zijn van veel kleinere opzet. | |
[pagina 399]
| |
André Demedts - sinds de Tweede Wereldoorlog steeds trouwere vriend geworden van de grote meester - heeft de tekst Het land van Streuvels, die hij bij gelegenheid van Streuvels' 75ste verjaardag had geschreven, in mei-juni '71 herwerkt en aangevuldGa naar voetnoot(10). Aan de hand van een dertigtal foto's schetst Demedts Streuvels' begrenzing in de tijd, diens geografische ruimte (Heule, Avelgem, Kluisberg, Heestert, Ingooigem, Tiegem) en de folkloristische en dialektische komponenten uit zijn werk. Johan Roelstraete heeft in brochurevorm De voorouders van Stijn StreuvelsGa naar voetnoot(11) getekend, met een voorwoord van K.M. De Lille. De familiegeschiedenis van Frank Lateur is ook die van Guido Gezelle en in dit Gezellenummer kan er wel 'ns op het belang van dit boekje gewezen worden: velen weten slechts heel weinig over de familierelaties tussen die twee grootmeesters en hun voorgeslacht. Streuvels heeft trouwens nogal wat belangstelling aan de dag gelegd voor zijn afstamming. Hij voelde zich bovendien beïnvloed door de hebbelijkheden van zijn voorouders. Cf. zijn Kroniek van de familie Gezelle, o.m. blz. 154-155. Roelstraete situeert de 32 oud-ouders van vaders- en moederszijde tot in de zesde generatie: degelijk en wetenschappelijk monnikenwerk. Op de grens tussen deze anekdotische, weliswaar belangrijke literair-historische dokumentatie en het domein van de interpretatie van de tekst liggen twee publikaties van Joos Florquin: kijkboekjes vol foto's en stukjes handschrift. Mijn StreuvelsboekGa naar voetnoot(12) verscheen in de Camera-reeks van Uitgeverij Orion-Desclée De Brouwer en zal ongetwijfeld - anders dan dat wellicht enkele jaren geleden het geval was - een breed publiek bereiken: zijn uitvoering (luxueus papier, facsimilés van handschriften, reprodukties van houtsneden, gravures en tekeningen) en zijn prijsklasse (175 fr.) zullen ervoor zorgen dat niet slechts een kleine groep gegoede bibliofielen deze hommage van een gewoon (hoewel erg met zichzelf ingenomen) man aan een grote vriend in handen krijgen. Het boek van Florquin had dezelfde ondertitel kunnen voeren als het eerste van Speliers over Streuvels, Het einde van een myte. nl. dat Streuvels een stugge, ongenaakbare solipsist was. Uit Florquins relaas komt wel een gedeeltelijk andere Streuvels naar voor: zijn schuchterheid die vaak als trots werd uitgelegd, zijn aristokratische stijl en levenshouding (hoe verrassend modieus gekleed liep de oude man toch steeds!), zijn tederheid (inzonderheid waar het kinderen betrof), zijn oog voor vrouwelijk schoon (toen Streuvels Gina Lollobrigida voor het eerst in een film zag, zou hij gezegd hebben: wat een prachtige Mira zou dat zijn!), zijn zuinigheid, zijn orde, enz. Och, een zeer menselijk portret in feite. Het boekje bundelt tevens een aantal vrij losstaande - eerder gepubliceerde - opstellen, o.m. Streuvels 70, 95, 96; Streuvels als kerstverteller, Streuvels in vertaling, In memoriam Stijn Streuvels. Van dezelfde Florquin verscheen tegen het einde van 1971 nog een brochure | |
[pagina 400]
| |
Stijn Streuvels. Zijn levensstijlGa naar voetnoot(13), de zoveelste huldeblijk t.g.v. zijn honderdste verjaardag en door de Kredietbank op 30.000 eksemplaren royaal - o.m. in het Voortgezet Onderwijs - verspreid; niet verkrijgbaar evenwel in de handel, net als dat relatiegeschenk van LannooGa naar voetnoot(8). Voor wie het toegezonden krijgt, toch altijd een prettige attentie. Uitgeverij Lannoo deelde t.g.v. de jaarwende 1972 - toen de feesten om de grote eeuweling uitgedeind waren en de vrede over Streuvelsland was weergekeerd - de prozaschets Onze streek in facsimile uit, een nauwkeurige nabootsing van het geschreven stuk en van het boek zoals Streuvels die omstreeks 1910 uit erkentelijkheid tegenover zijn uitgeverij aan Joris Lannoo aanbood. Jo Gisekin - kleindochter van Streuvels, pseudoniem van Leentje Vandemeulebroecke, zelf dichteres (o.m. Een dode speelgoedvogel) - bezorgde in de herfst van 1971 in de V.W.S.-Cahiers, VI, nr. 3A een ongepubliceerd stuk Hoe ik Brugge gezien en beleefd heb, de tekst van een lezing die Streuvels op 16 mei 1954 voor de Kon. Vla. Acad. hield in het Goevernementsgebouw te Brugge. Voor diverse herdrukken bij Orion - D.D.B. tekende Bernard Vandemeulebroecke - een ander kleinkind van Streuvels - prettige omslagontwerpen, zo bijv. voor Langs de wegen, Prutske (over zijn dochtertje Dina, in 1921-22 geschreven en in mijn nieuwe streek althans voltooid, september 1922 in Sluis), e.a. Deze prachtig geïllustreerde brochure bevat fragmenten uit Mijn Streuvelsboek. We hopen dat dit werkje veel (jonge) mensen ertoe heeft aangezet ander werk van Streuvels kritisch te (her)lezen. Hoe typografisch verzorgd deze uitgaven van FlorquinGa naar voetnoot(14) ook zijn, ik kan mij bij de lektuur niet van de indruk ontdoen, dat hij toch zo graag zichzelf in 't zonnetje plaatst en o.m. handig van deze (laatste?) euforie omtrent Streuvels gebruik heeft gemaakt. Niet iedereen trekt zich op eenzelfde manier aan een auteur op...: dat zal uit deze recensies wel blijken. Het laatste vlak van de herdenking - het belangrijkste - is dat van de tekstinterpretatie. André Demedts heeft daarbij sinds lang een onvervangbare rol gespeeld. Zijn Stijn Streuvels, een terugblik op leven en werkGa naar voetnoot(15) is zeer lijvig geworden, maar nog te kort om alles te bevatten wat Demedts een half leven lang genoteerd, gelezen, gehoord, gezien had. Alles is chronologisch geordend en verteld met een bijzonder oog voor kleine dingen die van groot belang zijn om zo een leven uit te pulken. Demedts' verdienste is tweevoudig: zijn monografie is een onontbeerlijke leidraad bij Streuvels' geschriften en een boeiend getuigenis over Streuvels als mens, zoals Demedts hem gekend en gelezen heeft, vooral zoals hij van hem heeft gehouden. Die bewondering en verering doordrenken het boek. Vijf grote delen telt het werk: De groei van Streuvels' persoonlijkheid (1871-1891), Naar een eerste hoogtepunt (1891-1907), Inzinking en opleving (1907-1927), Moeilijke jaren (1928-1945) en De weg naar het einde (1946-1969). Het laatste hoofdstuk is het interessantst omdat de persoonlijke relatie tussen de landjonker van Het Lijsternest en André Demedts in die tijd het nauwst waren. Toch heeft Demedts de 35 jaar oudere Streuvels nooit bij zijn voornaam durven noemen. ‘Mijnheer Streuvels’ klonk het steevast, eigenlijk zou ‘vader’ beter geweest zijn, maar hij meende geen recht op die naam te hebben. Het boek is meer dan een dokument, het is een dierbaar portret: het levensverhaal wisselt af met de analyse van geschriften, met typeringen en beschouwingen: vele, vele dichtbedrukte bladzijden, geïllustreerd met twintig reprodukties van geschilderde of getekende portretten en een biobibliografie. Het rustig, persoonlijk vertellerstalent van Demedts heeft een leesbaar en vloeiend boek aan de steeds langer wordende reeks werken over Streuvels toegevoegd: een studie en naslagwerk dat je leest als een roman, met fabelachtig veel petite histoire | |
[pagina 401]
| |
(Demedts brengt veel zaken die ofwel vergeten ofwel onbekend waren), waarbij de grote lijnen toch niet overwoekerd worden. Het is ondoenbaar om binnen het bestek van deze recensie een afgerond beeld op te hangen van Demedts' volledige terugblik. Teruggetrokken uit elke drukte, zou iedereen die voor (literaire) biografieën een zwak koestert zoals ik, dit levensbericht moeten doormaken, enkele avonden na elkaar, na het t.v.-nieuws beginnend tot even na elven wanneer het denderend verkeer voor enkele uren nagenoeg helemaal is weggeëbd... Demedts heeft Streuvels in een schrijn geplaatst en duldt geen afbraak van het mytische Streuvelsbeeld: dat is een brokje van de tesis van alternatieve Streuvelsspecialisten als Hedwig Speliers, Georges ADÉ en Georges Wildemeersch in Afscheid van StreuvelsGa naar voetnoot(16), een verzameling teksten in een 235 fr. (!) kostend - slecht gebonden - boek op de markt gebracht. De meeste bijdragen verschenen eerder - meer links dan rechts natuurlijk; sommige dateren al van 1963, bijv. Een broertje dood aan Streuvels?Ga naar voetnoot(2), dat hier tot vervelens toe voorkomt. In Omtrent ‘Omtrent Streuvels’ (blz. 81-118) verwerpt Georges Adé het Streuvelsbeeld van o.a. Demedts en ziet in hem - naast de objektieve vaststelling dat hij een groot schrijver is - ook de pietluttigheid van deze Lijsternestbewoner als een symbool van het neurotisch immobilisme van de zuidelijke Nederlanden. Het katoliek tijdschrift Dietsche Warande en Belfort besteedde zijn oktober-november-aflevering 1971 geheel aan Een eeuw Stijn StreuvelsGa naar voetnoot(17). Alweer toch een belangrijk dokument: er is vooreerst Streuvels' eigen bewerking van Het leven en de dood in den ast tot Het zinnespel van droom en dood, dat hij indertijd aan Fred Engelen stuurde maar dat nooit gespeeld werd. Naast een zevental bijdragen van klinkende namen (B. Kemp, M. Janssens, A. Demedts, J. Weisgerber, A. Westerlinck, J. Florquin) is er een rapport over de verhoudingen van Stijn Streuvels tot Van Nu en Straks door L. Jansseune en R. Van Vliet, gemaakt aan de hand van brieven, vooral die van Streuvels aan De Bom. Ongeduldig zie ik nu de volledige uitgave van die briefwisseling tegemoet. Een aantal intiemere stukjes vormen De laatste ronde, een kroniek die DWeB elke keer rijdt en er vaak door gered wordt: dit keer betreft het tekstjes van B. Aafjes, B. Decorte, M. Gijsen, A. Vander Plaetse, G. Walschap, O. De Borchgrave, G. Bomans e.a. Als je - bij wijze van slot - iedereen zijn eigen Streuveltje gunt, zal de grootheid van de meester er uiteindelijk geen haar bij inboeten, integendeel. En ik voel ook heel wat voor de wijze woorden van de zeer links gerichte Noordnederlandse auteur Theun de Vries: ‘Heeft men een andere Streuvels willen hebben? Ik heb soms de indruk, dat een aantal mensen niet tevreden zijn met wat hij ons gaf. Sommigen hadden hem katolieker, anderen heidenser, nog anderen opstandiger gewild. Het is de dwaasheid van een moderne generatie, die het veelal in katolicisme, heidendom of opstandigheid niet ver gebracht heeft.’ L. Decorte. |
|