stand. De inleiding had zeker - stilistisch alleen al - wel eens opnieuw geschreven mogen worden. Erger is het, dat zinnen overgenomen worden die op de derde uitgave niet meer toepasselijk zijn. Op blz. 23 én blz. 31 wordt erop gewezen, dat hypokoristische vormen en diminutieven die door de ambtenaar van de burgerlijke stand niet aanvaard kunnen worden, met een sterretje gemerkt worden. Nu zijn die sterretjes in de nieuwe editie gelukkig en terecht verdwenen. Zo vonden we in de oude uitgave een sterretje naast: Aagje, Aaltje, Addo, Ady, Antje, Balt, Bea, Ben, Bieke, Bob, Bram, Broos, Door, Pat, Peer, Peet,... Met welk recht en op grond van welk principe zouden deze naamvormen trouwens afgekeurd kunnen worden? En waarom werd Antje niet aanvaard en Anneke (dat dialektischer klinkt) wel, waarom Bea niet en Elsje wel? Aangezien Rommel het principe van afkeurenswaardige voornamen in de praktijk afkeurt, had hij dat kunnen laten blijken door dat principe in de inleiding te schrappen.
Het eerder lijvige dan uitvoerige voornamenregister loopt van bl. 35 tot 956. De 133 blzn. van de tweede uitgave zijn dus tot 922 blzn. uitgegroeid, wat erop wijst dat de bewerker, Floribertus Rommel, zeer verdienstelijk werk geleverd heeft door de namenvoorraad aanzienlijk uit te breiden. Ook de bibliografie (blz. 957-965) is heel wat uitvoeriger geworden (vroeger twee blzn.).
Het boek is kwistig royaal uitgegeven. Een overvloed aan trefwoorden, een zeer grote letter, het opstellen van de naamvormen in kolommen maken dat er meer papier blanco dan bedrukt is en dat het hele register op wellicht 200 bladzijden gebracht zou kunnen worden. - Wetenschappelijke werken hebben het meestal niet zo makkelijk. - Een alfabetische index had de talloze verwijzingen - die eigenlijk de meeste ruimte in het boek innemen - kunnen vervangen. Het klassificeringssys teem is bovendien niet heel konsekwent, al begrijpen we dat het uiterst moeilijk is om dat in alle gevallen te zijn. Namen als Klementia, Klaudia, Jozefa, Johanna, Jucunda worden helemaal afzonderlijk behandeld, los van Clemens, Claudius, Jozef, Johannes, Jucundus. Daar is helemaal geen bezwaar tegen, als dat voor elke naam geldt, maar Jasperina wordt behandeld bij Kasper, en bij Ableberta wordt naar Ablebertus verwezen, zoals bij Abrahamina naar Abraham. Gekker nog wordt het, waar de twee systemen met mekaar vermengd voorkomen: bij Tarcisius vind je de vrl. afleiding Tarcisia, maar onder Tarcisia vind je ook de ml. vorm Tarcisius. S. gaat op dezelfde wijze te werk bij Abundantius - Abundantia en Dignus - Digna bijvoorbeeld. Ook in andere opzichten doen de verwijzingen nogal rommelig aan. Dankrad staat vermeld onder de mij overigens onbekende vorm Danrad; bij Natascha wordt naar Natalia verwezen, maar bij Natasja, dat er onmiddellijk op volgt, lees je: ‘zie Anastasia, Natalia’. Ik begrijp wel, dat er een mogelijkheid is voor Antonia = Antje, maar Antje is in de eerste plaats toch een diminutief van
An, en bijgevolg van Anna.
In zijn streven naar volledigheid heeft de samensteller m.i. wat teveel oud namen-materiaal in de lijst verwerkt. Middelnederlandse naamvormen en spellingen als Claeysinne, Claeys, Claeus, Berteloet, Pierchevael komen toch niet meer in aanmerking voor een modern voornamenregister.
Hoe volledig de samensteller ook heeft willen zijn, toch kunnen we hier en daar op leemten wijzen. Onder Norbertus (weer eens niet de gebruikelijke Nederlandse vorm als trefwoord) vinden we als Ndl. vorm alleen Norbrecht, en we missen er Norbert, die we dan niet als ‘norbère’ uitspreken maar met de Nederlandse uitspraak (rijmt op ‘ver-orbert’). Elders vonden we echter wel Albert en Robert onder