De Leiegouw. Jaargang 8
(1966)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Oudheidkundig onderzoek van de O.-L.-Vrouwekerk te KortrijkIn het eerste deel van onze studie ‘De opkomst van de kerkelijke gotische bouwkunst in West-Vlaanderen gedurende de XIIIde eeuw’ hebben we de 13de-eeuwse gedeelten van de O.-L.-Vrouwekerk te Kortrijk, nl. de kruisbeuk en het schip, bestudeerdGa naar voetnoot(1). Een aantal punten betreffende de bouwgeschiedenis leken ons echter zonder archeologisch bodemonderzoek niet op te lossen. De restauratie van de kerk - op 21 juli 1944 tijdens een luchtaanval zwaar beschadigd - en daarmee gepaard gaande werkzaamheden schonken ons de mogelijkheid althans een gedeelte van dit gewenste onderzoek te doen. In 1961 begon de laatste faze van de herstelling; in 1962 en 1963 werden in de kooromgang en in de zijbeuken sleuven gegraven wegens de uitbreiding van de centrale verwarming. Bij die gelegenheid kwamen o.m. de twee laat-romaanse zijabsissen aan het licht. Op enkele plaatsen mochten we de sleuven uitbreiden en in het koor werd een eigen onderzoek doorgevoerdGa naar voetnoot(2). Van de aan de gang zijnde werkzaamheden, die soms met ruime tussenpauzen gebeurden, werden we echter niet altijd tijdig op de hoogte gebracht; zo hebben we o.m. de twee sleuven bij de westmuur niet kunnen nazien. Er rest ons hier, op het ogenblik dat in februari 1966 het plaatsen van nieuwe sokkels en basissen in het schip de restauratie van de kerk afsluit, onze dank uit te spreken aan pastoor Jan De Cuyper, die met jeugdig enthousiasme ons onderzoek mogelijk gemaakt en gesteund heeft. | |
I. GeschiedenisIn de allerlaatste jaren van de 12de eeuw deed graaf Boudewijn IX de gelofte te Kortrijk, ter eere van O.-L.-Vrouw, een kerk met een kapittel van | |
[pagina 250-251]
| |
Afb. 22. Grondplan van de opgraving. (Opm. L. Devliegher, tek. A. Janssens).
| |
[pagina 252]
| |
twaalf kanunniken en een deken op te richtenGa naar voetnoot(3). Hij begon met de stichtingGa naar voetnoot(4), maar toen hij op Kruisvaart trok (14 april 1202), werd hij verhinderd zijn gelofte tot een goed einde te brengen; daarom vroeg hij in maart 1205 aan de Franse koning te waken over de uitvoering van deze gelofteGa naar voetnoot(5). Wanneer echter met de bouw van de kapittelkerk begonnen werd, is uit de bewaarde oorkonden niet met zekerheid uit te makenGa naar voetnoot(6). Pas in juni 1203 gaf Stefanus, bisschop van Doornik, in een schrijven aan gravin Maria, toelating de kapittelkerk te stichtenGa naar voetnoot(7). Reeds in 1205 beklaagden de priesters van de Sint-Maartenskerk, de Kortrijkse parochiekerk, er zich o.m. over dat talrijke gelovigen meer en meer de nieuwe kerk bezochtenGa naar voetnoot(8). Door de opgravingen in 1962-1963 is nu geweten dat dit kerkgebouw enkel uit een koorpartij bestond. Aansluitend daarbij werden omstreeks 1250 een driebeukig schip en een kruisbeuk gebouwd. Kort na 1300 werd het koor, dat toen ongeveer een eeuw oud was, gesloopt en vervangen door een ruim koor met omgang. Omstreeks 1370-1374 werd tegen de zuidelijke kooromgang, op last van graaf Lodewijk van Male, de z.g. Gravenkapel opge- | |
[pagina 253]
| |
trokken om later te dienen als grafkapelGa naar voetnoot(9). Meteen verdween ook de kleine zuidelijke koorkapel; westwaarts van de overeenstemmende kapel op de noordzijde werd
in 1418-1421 een gebouw opgetrokken dienstig voor dekenkapel, Sint-Annakapel en bibliotheek. Daarmee verkreeg de O.-L.-Vrouwekerk haar huidige gedaante. Het interieur echter kreeg in het derde kwart van de 18de eeuw een nieuw uitzicht door het bekleden met marmer en hout van het oostelijk gedeelte van de kooromgang, het middenkoor en de steunen van het schip onder het doksaal. De afschaffing van het kapittel in 1798 heeft het schip van een zelfde neo-klassieke aankleding gevrijwaardGa naar voetnoot(10). In 1786-1787 werd een groot portaal met afhankelijkheden tegen de westgevel aangebouwd. In 1791 volgde het optrekken van een nieuwe sacristieGa naar voetnoot(11). In 1899-1901 werd de neo-klassieke bekleding van de twee eerste koortraveeën weggenomenGa naar voetnoot(12).
Afb. 1. Algemeen gezicht op de opgraving in het koor. De funderingen 70, 77 en 78 behoren tot het laat-romaanse koor. (Foto H. Vanhaelewyn, Brugge).
In 1905-1907 werd het 18de- | |
[pagina 254]
| |
eeuws voorportaal verwijderd, de sacristie verbouwd en werden nieuwe magazijnen toegevoegd. Tijdens de laatste oorlog werd de kerk zwaar beschadigd. Ook de marmeren bekleding in het koor en in de omgang onderging zware schade, zodat het wegnemen van de nog overblijvende neo-klassieke muur- en pijlerbekleding opnieuw ter sprake kwam. De pijlers en de bogen waren echter in de 18de eeuw door het aanbrengen van het marmer zo erg geschonden, dat uiteindelijk beslist werd de neo-klassieke bekleding te behouden. De herstelling ervan gebeurde in 1963. | |
II. De opgravingenGa naar voetnoot(13)A. Koor (begin 13de eeuw).Tot de eerste kerk, die enkel uit een koorpartij bestond, behoren de funderingen 30, 36, 52, 70, 77, 78, 79 en 80 (afb. 1. 2). Het bouwmateriaal bestaat uit Doornikse steen gemetseld met gele zandige kalkmortelGa naar voetnoot(14). Afb. 2. Fundering van het laat-romaanse middenkoor. (Foto H. Vanhaelewyn).
| |
[pagina 255]
| |
Het middenkoor is aangelegd op een halfrond grondplan; de breedte van de fundering 70 - gemeten tussen graf 69 en pijler 74 -, bedraagt 137 cm. Aan de binnenzijde bevinden zich pilastervormige uitsprongen; twee ervan werden opgemeten. De meest oostelijke, dieper dan - 210 gefundeerd en gedeeltelijk door het jongere graf 68 ommetseld, meet 28 × 62 × 28; de tweede ligt 137 cm. westwaarts en meet 47 × 72 × 24 cm. Tussen de tweede pilaster en de 190 cm. meer westwaarts gelegen pilaster 77, is er opgaand muurwerk bewaard vanaf - 35; op - 60 heeft de fundering 70 een versnijding van 10 tot 17 cm. Dit 190 cm. lang muurwerk tekent een rechte lijn. 77 is een noordwaarts gerichte vijfzijdige pilaster (opstand: 34 × 35 × 35 × 37,5 × 28 cm.) waarop loodrecht een gelijkaardige westwaarts gerichte pilaster 78 (opstand: 60(52) × 51(50) × 51 × 50 ×? cm.) aansluit, die meteen de verbinding met het zuidelijk zijkoor uitmaakt (afb. 3,4). Afb. 3. Noord- en westwaarts gerichte pilasters van de zuidmuur van het laat-romaanse middenkoor. Cfr. afb 4. (Foto H. Vanhaelewyn).
| |
[pagina 256]
| |
Afb. 4. Tekening van de noord- en westwaarts gerichte pilasters van de zuidmuur van het laat-romaanse middenkoor. (Opmeting L. Devliegher, tekening A. Janssens).
Op de noorkant van het koor beperkte het onderzoek zich tot één enkele plaats, voldoende om de breedte van het koor te kunnen vaststellen. De vijfzijdige pilaster 79 (opstand: 40 × 37 × 37 × 36 × 30 cm.) sluit aan bij de westwaarts gerichte pilaster 80 (55 × ... cm.), op dezelfde wijze als dit op de zuidzijde het geval is (afb. 5). De afstand binnenwerks tussen 77 en 79 bedraagt 6,40 m., wat overeenstemt met de boogopening voor de koorabsis. De beide westwaarts gerichte pilasters 78 en 80 behoorden waarschijnlijk bij boogopeningen tussen het middenkoor en de zijkoren. De funderingsmuren van de twee zijkoren waren nog goed bewaard. 36, de fundering van het noordelijk zijkoor, had op - 60 een breedte van 145 cm. Op die hoogte was aan de buiten- en binnenzijde een verstek van resp. 15 en 40 cm. Van het opgaande muurwerk (breedte 90 cm.) ble- | |
[pagina 257]
| |
Afb. 5. Tekening van de zuid- en westwaarts gerichte pilasters van de noordmuur van het laat-romaanse middenkoor. (Opmeting L. Devliegher, tekening A. Janssens).
ven drie lagen licht-bepleisterde blokjes Doornikse steen bewaard (van - 30 tot - 60) (afb. 6, 7, 8). Vanaf - 60 tot -? was het bouwmateriaal in de naar onder versmallende bouwsleuven gestort. De overeenstemmende fundering 30 (zuidkoor), op - 60 130 cm. breed, is gefundeerd op - 200 cm. (afb. 9). Op één plaats werd op ongeveer - 30 aan de binnenzijde een verstek van ca. 20 cm. vastgesteldGa naar voetnoot(15). Bij de aanzet van het zijkoor is de fundering 52 108 cm. breed en op - 175 gefundeerd (afb. 12). Evenmin als bij het noordkoor sluiten bij de fundering van het zuidkoor andere muren aan; daar het muurwerk normaal afgewerkt is, zijn dus ook geen funderingen uitgebroken geworden. Trouwens, westwaarts van 52 ligt de onberoerde grond op - 105. | |
[pagina 258]
| |
Afb. 6. Fundering van de laat-romaanse noordelijke zijabsis. (Foto Gyselynck, Kortrijk).
Afb. 7. Fundering van de laat-romaanse noordelijke zijabsis. (Foto Gyselynck).
| |
B. Kruisbeuk en schip (omstreeks 1250).Ongeveer een halve eeuw na het bouwen van de koorpartij kwamen het dwarspand en het driebeukig schip tot stand. Dit gedeelte van het kerkgebouw is in opstand bewaard gebleven, zodat het bodemonderzoek hier minder belangrijke resultaten heeft opgeleverd. Het enige gewichtige probleem, de vraag of de beide geveltorens al dan niet tot het oorspronkelijk plan behoren, kon niet door een opgraving opgelost worden. | |
[pagina 259]
| |
Afb. 8. Doorsnede over de fundering van de noordelijke zijabsis. (Opmeting en tekening L. Devliegher).
Afb. 9. Fundering van de laat-romaanse zuidelijke zijabsis. (Foto A. Pauwels, Kortrijk).
In de gegraven sleuven werden op verscheidene plaatsen de funderingen van bestaande pijlers en muren aangesneden. De drie vieringspijlers 46, 48, 57 en waarschijnlijk ook de vierde zuid-oostelijke vieringspijler, zijn gefundeerd op een cirkelvormig grondvlak. Slechts van 48 kon vastgesteld worden dat hij op - 170 gefundeerd was. Het metselwerk bestaat uit Doornikse steen en kalkmortel (afb. 10). Van de noordelijke kruisbeukarm werd tegen de oostmuur de fundering van twee steunberen gevonden: 56 (bewaard vanaf - 20) was, vanaf de oostmuur gemeten, 156 cm. lang; op - 40 was er een versnijding van 10 cm.; 63 (bewaard vanaf - 35) was 180 cm. lang en 115 cm. breed. Laatstgenoemde fundering bleef ca. 180 cm. verwijderd van het laat- | |
[pagina 260]
| |
romaanse noordkoor. Juist in de wand van de sleuf was de aanzet van de oostmuur 44 (gefundeerd op - 150) te zien; de breedte van 44 bedraagt 160 cm. Overeenstemmend met 63 bevond zich tegen de oostmuur van de zuidelijke kruisbeukarm fundering 54 (bewaard vanaf - 63, gefundeerd op - 115), die 140 cm. breed is. Tussen 54 en het laat-romaanse zuidkoor (52) lag een afstand van 50 cm. Afb. 10. Fundering van de vroeg-gotische pijler 48. (Foto H. Vanhaelewyn).
De fundering van de zijmuur van de zuidbeuk (50) springt binnenwaarts 140 cm. uit t.o.v. de opgaande muur; ter hoogte van het venster wordt die terugsprong tot 1 m. teruggebracht (gefundeerd op - 150). Aan de buitenzijde van deze zijmuur bevinden zich twee funderingen in Doornikse steen, 80 en 81, beide gefundeerd op - 180. De vrijstaande fundering 80 meet 160 × 160 cm.; 20 cm. oostwaarts ligt 81 (80 cm. breed en 230 cm. lang), niet verbonden met 50Ga naar voetnoot(16). Daar we deze twee funderingen maar vluchtig hebben kunnen onderzoeken, en we ons verder moesten behelpen met een schets door de werkopzichter gemaakt, leek het ons de moeite waard op de tegenovergestelde kant, d.w.z. naast de zijmuur van de noordbeuk, eveneens een klein onderzoek uit te voeren. Dit gebeurde op 31 januari 1966. Daar stelden we vast dat de noordmurr 84 op - 35 een verstek had van 30 cm. en gefundeerd was op - 140. Een 130 cm. brede muur 83 (gefundeerd op - 115) was zonder verband tegen 84 gemetseld. Beide zijn gebouwd met Doornikse steen en gele zandige kalkmortel. Het is niet onmogelijk dat 81 en 83, en misschien ook 80, verband houden met een voorportaal dat zich voor elk van de twee zijingangen bevond. Trou- | |
[pagina 261]
| |
wens, naast de zuidelijke ingang is op de buitenmuren de aanzet van een gewelf zichtbaar geblevenGa naar voetnoot(17). Tussen de zuidwestelijke vieringspijler 57 en de torenpijler 58 werd een sleuf getrokken; het onberoerde zand bevond er zich op - 85. Daaruit blijkt duidelijk dat tussen 57 en 58 nooit een zuil gestaan heeft, zoals wel eens aangenomen werd (afb. 11). Afb. 11. Profiel van de sleuf tussen pijlers 57 en 58. a. werklaag (mortel- en steenafval) van pijler 58; b. funderingssleuf van 58; c. graf; d. onberoerde grond. (Opmeting en tekening L. Devliegher).
| |
C. Koor (begin 14de eeuw).Kort na 1300 werd het koor, dat toen ongeveer een eeuw oud en te klein geworden was, gesloopt en vervangen door een ruimer koor met omgang en vijf kapellen. Op de noordkant is muur 62 (140 cm. breed) tegen de oudere steunbeer 63 gebouwd. Oostwaarts van 62 werd voor de fundering van de noordmuur van de kooromgang gebruik gemaakt van een gedeelte van de fundering van het pas afgebroken noordkoor; tussen 41 en 42 werd op 36 bakstenen metselwerk aangetroffen. Als fundering voor de dienst 40 werd op 36 een oudere sokkel en basis van een halfzuil (39) - waarschijnlijk afkomstig van het eerste koor - gelegd (zie beneden). Daarop werd nog een 18 cm. hoge fundering gemetseld vooraleer op - 20 de eigenlijke dienst aanzette. Ook het peil van de 14de-eeuwse koorvloer was op - 20. Ook de fundering van de zuidmuur van de kooromgang werd op verscheidene plaatsen aangesneden. Vastgesteld werd dat niet overal hetzelfde materiaal gebruikt werd. De 115 cm. brede muur 53 (gefundeerd op - 180), | |
[pagina 262]
| |
die jonger is dan de muren 52 en 54, bestaat uit Doornikse steen (afb. 12). Tussen de funderingen 53 en 54 is een afstand van 20 cm. Fundering 34, over en tegen de laat-romaanse 30 gebouwd, bestaat uit opnieuw verwerkte Doornikse steen met bovenaan enkele lagen baksteen. De funderingen 23, 24 en 26 daarentegen bestaan hoofdzakelijk uit baksteen van 27 × 12,5 × 6,5 cm; de fundering springt vooruit ter hoogte van de diensten van het gewelf. Fundering 26, bewaard vanaf - 17, telt aan de binnenzijde verscheidene verstekken: op - 45 (28 cm.), - 60 (15 cm.) en - 75 (15 cm.). Oorspronkelijk was de fundering tussen 24 en 26 onderbroken, omdat zich daar de toegang tot een koorkapel bevond. Er werd echter een fundering aangebracht bij de bouw van de Gravenkapel (muur 25, gefundeerd op - 110, baksteen 26,5 × 12,6 × 6 cm.). Afb. 12. 52: aanzet van de laat-romaanse zuidelijke zijabsis; fundering 53 en 54 behoren resp. bij de Gravenkapel en het vroeg-gotisch schip. (Foto Gyselynck).
Ook van enkele koorpijlers werd een gedeelte van de funderingen onderzocht. Pijler 47 heeft een ronde fundering van Doornikse steen en kalkmortel, bewaard vanaf - 24. De fundering van pijler 38 ligt, voorzover door ons gezien, op het laat-romaanse noordkoor. De fundering van zuil 28 bestaat tot - 80 uit Doornikse steen (o.a. uit opnieuw gebruikte trommels van zuilen); beneden - 80 is het materiaal echter baksteen. Fundering 27, bestaande uit Doornikse steen, is gebouwd op (op - 40) en tegen de laatromaanse koormuur 70. Met 27 zijn verbonden de kettingmuren 73 en 71, beide van baksteen (27 × 13 × 6 cm.). Fundering 33, eveneens van Doornikse steen, is gebouwd tussen de oudere muren 30 en 70. Kettingmuur 35 (120 cm. breed, Doornikse steen en baksteen) ligt tegen en zelfs gedeeltelijk op de pilasterfundering 78. | |
[pagina 263]
| |
D. Andere verbouwingen.Ten oosten van het laat-romaanse zuidkoor bevond zich een fundering 29 (Atrechtse zandsteen), 90 cm. breed en gefundeerd op - 200. De oostmuur was bewaard vanaf - 108; de zuidmuur was grotendeels door 26 overbouwd. Deze fundering, die bezwaarlijk te dateren is, lijkt ons verband te houden met een 13de-eeuwse uitbreiding van het laat-romaanse zuidkoor. Op en naast 52 lag een gedeelte van de fundering 12, de westmuur van de Gravenkapel (Doornikse steen, gefundeerd op - 200). Naast 52 was 12 bewaard vanaf - 43, op 52 zelfs vanaf - 16. 13 is een bakstenen fundering (aangezet op - 85), van jongere datum dan 12. Bij de bouw van de drie kapellen tegen de noordelijke kooromgang in 1418-1421, werd op die plaats de noordmuur van de omgang gesloopt met uitzondering van de diensten en het aanliggende metselwerk. Om de drie nieuwgebouwde traveeën met de omgang te verbinden, werden twee pijlers (40-41 en 42) gebouwd, gedeeltelijk op bestaande funderingen. Als fundering voor de pilasters werd daarenboven nog metselwerk uit Doornikse steen en baksteen (27 × 13 × 5,5 cm.) toegevoegd (bij 41 bewaard, vanaf - 20, bij 42 vanaf - 30). | |
E. Losse vondsten.Graf 68, baksteen 24 × 11,5 × 5 cm. (10 lagen = 67 cm.), binnenwerks l. 203 cm., br. 68,5 cm., h. 103 cm., gefundeerd - 127, begin 15de eeuw. Het graf was overdekt met een tonvormig gewelf van baksteen. Door een latere opening in het gewelf was het graf gedeeltelijk met zand en afval opgevuld. Na wegnemen van het gewelf werd gepoogd het graf in zijn geheel uit de grond te lichten, maar door het gewicht en de uitgraving omheen het graf bleek dit onmogelijk. De vier wanden werden dan van elkaar losgekapt, naar boven gebracht en terug samengevoegd. Het graf - zonder het gewelf - staat nu in de kerk opgesteld. Het belang van dit graf ligt in de beschildering warmee de vier binnenwanden versierd zijn. Op de nog natte pleisterlaag werd eerst een witte verflaag gestreken. Daarna werden, aan de hand van enkele ingegrifte lijnen, de bruine, gele, rode of grijsgroene kleuren aangebracht, waarna zwarte of rode omtreklijnen het schilderwerk voltooiden. Op te merken is dat dit alles in enkele uren tijds diende te gebeuren. Oostzijde. Omheen de gekruisigde Kristus staan links Maria en rechts Johannes. Het kruis is geel geschilderd, de lichaamskleur is wit als de ondergrond, maar de omtreklijnen zijn rood; de lendendoek heeft zwarte omtreklijnen. De drie nimbussen zijn geel. Maria draagt een rood kleed en een | |
[pagina 264]
| |
Afb. 13. Oostwand van graf 68. (Foto H. Vanhaelewyn).
| |
[pagina 265]
| |
grijsgroene mantel, Johannes een grijsgroen kleed en een rode mantel. De bovenrand is niet afgeboord zoals dit bij veel grafschilderingen het geval is; wel komt onder de voorstelling een sierband voor, bestaande uit een lijn waaraan halve bolletjes hangen (afb. 13). Westzijde. Het Kristushoofd, met bruin haar, wordt afgebeeld in een gele nimbus. Errond staan vier rode kruisen, waarvan de armen op een drielob eindigen (afb. 14). Afb. 14. Westwand van graf 68. (Foto H. Vanhaelewyn).
Zuidelijke lange zijde. Een knielende engel zwaait een wierookvat naar de westkant. De kleur van de vleugels is rood, het kleed is wit zoals de ondergrond (met sporen van grijsgroene beschildering), de hals- en mouwboorden zijn geel. Eveneens geel zijn de wierookschelp en het wierookvat; | |
[pagina 266]
| |
de ketting wordt weergegeven door drie ingegrifte lijnen en talrijke grijsgroene penseelstreepjes. De engelfiguur is geplaatst boven een sierband met bolletjes. Links en rechts van de voorstelling bevindt zich een rood kruis, waarvan de armen met een drielob versierd zijn (afb. 15). Noordelijke lange zijde. Zelfde voorstelling als op de zuidzijde, maar hier heeft de engel, die het wierookvat eveneens naar het Kristushoofd zwaait, een rood kleed en grijsgroene vleugels. Afb. 15. Zuidwand van graf 68. (Foto H. Vanhaelewyn).
De iconografie van dit beschilderde graf wijkt in zekere mate af van andere gelijkaardige graven, die bijzonder in de 14de en 15de eeuw in het vroegere graafschap Vlaanderen - en bijna uitsluitend in dit gewest - veelvuldig gemaakt werdenGa naar voetnoot(18). Bij de meeste graven komt op de westzijde de Kruisiging voor, op de oostzijde Maria en Kind, op de lange zijden engelen of soms heiligen. Te Kortrijk is de Kruisigingsgroep naar de oostzijde verschoven, wat we ook toch in enkele andere graven aangetroffen | |
[pagina 267]
| |
hebben. Uitzonderlijk daarentegen is het Kristushoofd op de westzijde; dit motief is ons ook bekend uit een 14de-eeuws graf (A), in 1954 in het kloosterpand van de Sint-Pietersabdij te Gent gevondenGa naar voetnoot(19). Volgens de stijl van de beschildering lijkt het graf ons niet meer uit de 14de eeuw te dateren (hoekige plooienval, geen S-vormige figuren). Een datering kort na 1400 lijkt ons waarschijnlijker. Dat in dit graf waarschijnlijk de begraafplaats dient gezien te worden van deken Franciscus van Gent († 1461) is onbewezenGa naar voetnoot(20). Afb. 16. Kruis geschilderd op de wand van graf 69. (Opmeting en tekening L. Devliegher).
| |
[pagina 268]
| |
Graf 69, baksteen 27 × 13 × 5 cm., br. binnenwerks 66 cm., gefundeerd - 135. De binnenwanden waren bepleisterd en met een witte verflaag bestreken. Elk van de drie onderzochte zijden was daarenboven beschilderd met een ongeveer gelijkaardig kruis, waarvan de armen op een drielob eindigen (afb. 16). Graf 31, baksteen 26,5 × 13,5 × 6 cm., binnenwerks l. 210 cm., br. 60 cm., gefundeerd - 145. Grafzerk 65, steen van Basècles, l. 295 cm., br. 175 cm., d. 18 cm., tweede helft 17de eeuw (afb. 17). Deze grafzerk lag niet meer boven een graf, maar in de losse grond; de bovenkant lag ca. 20 cm. beneden het peil van de koorvloer. Voorgesteld zijn Jean d'Esclaibes en zijn echtgenote Jacqueline de Postelles, met wie hij in 1624 gehuwd was. d'Esclaibes, burggraaf van Sebourg, was Spaans goeverneur van Kortrijk en gaf in die hoedanigheid in 1667 de stad over aan de Franse troepen. Hij overleed op 23 september 1680 te Brussel en werd te Sebourg bij Valenciennes begravenGa naar voetnoot(21). Boven het echtpaar is het wapen van d'Esclaibes gebeeldhouwd, voorzien van helm, helmkroon, helmteken (twee arendsklauwen), dekkleden en schildhouders. Onder de personen is een marmeren plaat aangebracht, waarop enkel een ruitschild (gedeeld: 1. wapen d'Esclaibes, 2. Postella) ingelegd is. Rechts en links staan onder elkaar zestien kwartieren met bijhorende naamGa naar voetnoot(22). Naast de man: 1. Desclaibes (drie klimmende leeuwen, geplaatst 2, 1); 2, 3. Gavssy (drie tweelingbalken); 4. Grand Wargnies (drie schuinbalken); 5. Sorbrvecq (drie ringen waarin een vijfpuntige ster, geplaatst 2, 1); 6. [Genly] (een schuinbalk in drie rijen geschaakt); 7. Zwave (drie gekantelde dwarsbalken met 3, 2 en 1 tinnen); 8. Trazegnies (drie schuinbalken met schaduwleeuw over alles heen, besloten binnen uitgeschulpte zoom). Naast de vrouw: 9. Postella (in hermelijn een schuinbalk); 10. Horema (gedeeld: 1. de Friese adelaar, 2. 7 leliën. Over | |
[pagina 269]
| |
Afb. 17. Grafzerk van Jean d'Esclaibes en echtgenote Jacqueline de Postelles. (Foto H. Vanhaelewyn).
| |
[pagina 270]
| |
alles heen een hart met meerltje); 11. Hoyer (een anker); 12. Dalhem (omgekeerd zwaard, besloten binnen uitgeschulpte zoom); 13. [Goegnies] (een ankerkruis); 14. Dailly dicte de sains (in het veld een hartschild met kruis, schildhoofd geschaakt); 15. Morchipont (een klimmende leeuw met een binnenzoom van hermelijn, over alles heen een hartschild met dwarsbalk); 16. Lesclatiere (drie schelpen, geplaatst 2, 1). Grafzerk 67, Doornikse kalksteen, diam. 93 cm., d. 12,5 cm, tweede helft 15de eeuw (afb. 18). Afb. 18. Grafzerk van magister Johannes... (Foto H. Vanhaelewyn).
Deze ronde zerk lag, evenals de vorige, in de volle grond. Op de zwaar gehavende steen is de figuur van een priester, ten halven lijve uitgebeeld, nog goed te herkennen; voor de borst houdt hij een kelk. In de rand loopt een tekst, die echter niet volledig meer te ontcijferen is: ‘Hic jacet venerabilis vir magister johanes... m' ccc lxxviii [?] die mar...’. Wie deze magister Johannes was, is tot nog toe niet uitgemaaktGa naar voetnoot(23). De zerk zal | |
[pagina 271]
| |
gedurende zekere tijd gediend hebben als basis voor een of ander voowerp, gezien de sporen van pleisterwerk en de ijzeren pin juist in het midden. | |
Vloerfragment 66.Op - 25 onder de koorvloer werd een fragment van een oudere tegelvloer gevonden, bestaande uit kleine geglazuurde tegeltjes (5,5-6 × 5,8-6 cm.; geel, rood, blauw, groenachtig), die aan één zijde door grotere tegels (9 × 9, blauw-groen en 13 × 13, rood) afgeboord warenGa naar voetnoot(24). | |
Romeins materiaal 45.In de sleuf naast de noordelijke vieringsdoorgang werden vanaf - 150 tot - 180 talrijke fragmenten gevonden van Romeinse mortel en tegels. Sokkel en basis 39, Doornikse steen, lange zijde: 64 cm., schuine zijde: 43 cm., voorzijde: maar 21 cm. zichtbaar. Als fundering voor een dienst van het gewelf in de noordelijke kooromgang werd de sokkel en basis van een halfzuil gebruikt (afb. 20). Het profiel van de basis (insnoering tussen een grote en een kleine rolstaaf) verschilt van het profiel uit de tweede helft van de dertiende eeuw, dat aan de noordwestelijke vieringspijler bewaard bleefGa naar voetnoot(25) en als model diende voor de nieuwe basissen die in 1966 in het schip worden aangebracht (afb. 19). Afb. 19. 1. Basisprofiel van de zuidelijke halfzuil van pijler 48; 2. Profiel van de hergebruikte basis 39. (Opmeting en tekening L. Devliegher).
| |
[pagina 272]
| |
Afb. 20. Basis 39 gebruikt als fundering voor pilaster 40. (Foto Gyselynck).
| |
F. Besluit.Het belangrijkste resultaat van de opgraving betreft de eerste, laatromaanse kerk, waarvan het grondplan nu bekend is. Dit grondplan is naar alle waarschijnlijkheid in verband te brengen met de koorpartij van de kerk van St.-Quentin te Doornik, waarvan de bouw omstreeks 1200 begonGa naar voetnoot(26). Het plan van de koorpartij bestaat uit een middenkoor, dat in fundering halfrond, in opstand echter veelzijdig (met 5/10 sluiting) is, en twee diagonaal ingeplante halfronde zijkoren, die door boogopeningen met het hoofdkoor en met dwarspand in verbinding staanGa naar voetnoot(27). Ook te Kortrijk kunnen de zijkapellen als op een diagonale as t.o.v. het koor aangezien worden. Uit de bewaard gebleven fragmenten van het opgaande muurwerk, blijkt dat de zijkoren ook in opstand halfrond waren, zoals te Doornik. Het middenkoor is op een halfrond plan gebouwd, maar het 190 cm. lange rechte muur- | |
[pagina 273]
| |
Afb. 21. Grondplan van de kerk. 1. Laat-romaans koor (kort na 1200); 2. Uitbreiding van het zuidkoor; 3. Dwarsbeuk en schip (omstreeks 1250); 4. Koor en omgang (begin 14de eeuw); 5. Gravenkapel (omstreeks 1370-1374); 6. 1418-1421; 7. 18de-20ste eeuw. (Opmeting L. Devliegher, tekening A. Janssens).
| |
[pagina 274]
| |
fragment dat van pilaster 77 oostwaarts loopt, doet vermoeden dat in opstand het middenkoor, zoals St.-Quentin, een veelzijdige 5/10 sluiting hadGa naar voetnoot(28). Die nauwe verwantschap tussen beide kerken is niet verwonderlijk. Beide steden liggen niet ver van elkaar verwijderd. Het vervoer van het Doornikse bouwmateriaal kon zowel over land als over water (Schelde en Leie) geschieden. Daarenboven zal er i.v.m. de stichting van het kapittel en de goedkeuring ervan door de bisschop van Doornik wel veel contact met de bisschopsstad geweest zijn. De bisschop had bovendien het recht twee prebenden in het nieuwe kapittel te begeven. Te Kortrijk zal men niet onwetend geweest zijn van de drukke bouwbedrijvigheid die in de tweede helft van de 12de eeuw te Doornik heersteGa naar voetnoot(29). En het is begrijpelijk dat men bij het opmaken van het plan van de Kortrijkse kapittelkerk kennis heeft genomen van de laatste verwezenlijkingen te Doornik zelf, in casu St.-Quentin waarmee omstreeks 1200 - d.w.z. juist voor de aanvang van de werken te Kortrijk - begonnen werdGa naar voetnoot(30).
Brugge. L. Devliegher. |
|