eerste overtocht van de Atlantische Oceaan van New-York naar Parijs in 33 uur, op 21 mei 1927 door Lindberg.
Tot in de XVIIIde eeuw waren al de wegen buiten de steden aardewegen. Er bestonden weinig bruggen en de waterlopen werden doorwaad. Nochtans bereikten de voertuigen op deze wegen in de XVIde eeuw een snelheid van 8 km per uur, omdat al de wagens een gelijke asbreedte hadden en in dezelfde karsporen liepen.
De eerste steenwegen werden bij ons aangelegd in de XVIIIde eeuw, o.m. Kortrijk-Menen in 1713, Kortrijk-Gent in 1716 en Kortrijk-Brugge in 1750. Op deze nieuwe steenwegen werden overal geregelde postwagendiensten opgericht voor de reizigers.
Het zeeverkeer in de middeleeuwen was vooral een kustverkeer, dat zich richtte naar de landmerken. Daarom werd bijna nooit op zee gevaren gedurende de winter, wanneer nevel en stormen het uitzicht belemmerden.
De oudste schepen werden voortbewogen door roeiers, totdat rond 1250 het vaste stuur aan de achtersteven werd uitgevonden. Nu kregen de schepen verscheidene masten en gebruikten zij alleen de zeilen voor de vaart.
In de XIVde eeuw maakten nieuwe hulpmiddelen de scheepvaart op zee onafhankelijk van de landmerken, namelijk de zeeboeken die de stromingen en banken aangaven, evenals de invaart van iedere haven, daarbij kwamen nog het kompas en de zeekaarten.
Omstreeks 1300 maten de grootste zeeschepen tussen 100 en 150 ton. De kleinere zeeschepen maten tussen 40 en 14 ton.
De binnenscheepvaart gebeurde op de natuurlijke waterlopen met heel kleine scheepjes tot zes ton, en dan nog slechts in de winter, als er na de najaarsregens genoeg water voorhanden was. In de XVIIde eeuw werden onze moderne kanalen gegraven, voorzien van hoge dijken, die genoeg water ophielden om geheel het jaar te kunnen varen. Het waterpeil lag enkele meters boven het natuurlijke waterpeil van de streek, zodat naast de scheepvaartwegen ook afwateringskanalen moesten gegraven worden. Op de nieuwe kanalen werden geregeld trekschuitdiensten georganizeerd ten dienste van de reizigers.
Onder de eerste spoorwegen in ons land vermelden wij: Brussel-Mechelen in 1835, Mechelen-Gent in 1837, Gent-Oostende in 1838 en Gent-Kortrijk in 1839. Zij trokken stilaan het vervoer zowel van de reizigers als van de koopwaren van de steenwegen af, die zo goed als verlaten lagen tot aan de vermenigvuldiging van de auto's na 1920.
In de laatste vijftig jaar heeft het verkeer een geweldige uitbreiding genomen.