ekonomische toestanden (groter individualisme, welstand, technische vooruitgang) en vooral ook de bemoeiingen van de overheid. Ondanks deze grote evolutie in het volkskinderspel, blijft het gegrond in de diepere, echte, volkse geaardheid.
Bij de rangschikking van de spelen zijn verschillende metodes mogelijk. Alle hebben hun voor- en nadelen. Een goede metode is de spelen te klassificeren naar hun aard (lopen, springen, enz.) of ook naar het seizoen waarin ze voorkomen.
Tot slot wordt een overzicht gegeven van de volkskinderspelen in Menen. Hij behandelt nog het zangspel, met zijn kinderrijmpjes waarvan de tekst en de inhoud niet meer begrepen werden, en de taal van het kinderspel in Menen, die Westvlaams is maar met sterke Franse invloed. Deze studie wordt gepubliceerd in de volgende jaargang (V, 1963) van ons tijdschrift.
De hr. F. Debrabandere dankt de spreker en verontschuldigt de voorzitter, Z.E.H. J. De Cuyper, die door de uitoefening van zijn pastoraal ambt niet kon aanwezig zijn. Hij belicht ook het doel en de werking van ‘De Leiegouw’ voor de 50 aanwezige Menenaars.
De tweede spreker is de hr. lic. Jo Allaert; hij behandelt de opheffing van de onnuttige kloosters in Zuid-West-Vlaanderen door Jozef II. Hij bespreekt vooral de figuur van de keizer-koster in het kader van het verlicht despotisme. Op de vergadering van de Leiegouw, te Kortrijk op 10 november zal spreker het onderwerp echter grondiger behandelen. De studie verschijnt eveneens in de volgende jaargang.
F.D.