De Leiegouw. Jaargang 3
(1961)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een lijst Kortrijkse woorden omstreeks 1800Met deze gekommentarieerde uitgave van een dialektwoordenlijst wensen wij Dr. J. Soete te gedenken om zijn wetenschappelijke aktiviteit op twee verschillende gebieden. De overledene was immers niet alleen de kenner bij uitstek van ons Kortrijks dialekt, maar heeft bovendien als stadsbibliotekaris en conservator van het G.-V.-fonds steeds belangstelling gehad voor het leven en werk van J. Goethals-VercruysseGa naar voetnoot(1). Nu was het juist Jakob Goethals die deze woordenlijst opstelde. De lijst draagt de volgende titel: Cortryksche woorden en spreekwyzen onder den gemeenen man gebruykelyk. De lijst komt voor op een gevouwen bladGa naar voetnoot(2), waarvan de vier bladzijden 25 × 19,5 cm meten. De lijst bevat 143 woorden en uitdrukkingen; de Kortrijkse woorden staan in de linker kolom en rechts worden de ‘beschaafde’Ga naar voetnoot(3) vormen aangegeven. De eerste twee bladzijden bevatten elk twee dubbele kolommen, blz. 3 telt echter in de tweede kolom maar zes woorden meer. Een nauwkeurige datering van de lijst kan niet worden gegeven. Vermoedelijk zal ze wel niet zo lang na 1800 ontstaan zijn. In de andere lijsten en stukken van codex 184 kwam nergens een latere datum dan 1800 voor. Op de lijst ‘arm-meesters’ is 1797 de laatst ingevulde datum. Hangen de stukken van codex 184 echter chronologisch samen? Wij kursiveren hieronder de door J. G.-V. meegedeelde woorden en laten er onze kommentaar onmiddellijk op volgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vorm 't rint is nog in gebruik te Roeselare en BruggeGa naar voetnoot(5), maar niet meer te Kortrijk, waar men vermoedelijk in jongere tijd de vorm regen(en) uit het Nederlands heeft overgenomen. De vorm rint is door demouillering uit reint ontstaan (vgl. K.Ga naar voetnoot(6) [dwèlGa naar voetnoot(7)] uit dweil). Vooral | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de Ingweoonse dialektenGa naar voetnoot(8) ontwikkelde egi>eje>ei; vgl. lei(de), zei(de) uit leg(e)de, zeg(e)de, ndl. zeil naast D. Segel.
Huidig K.: [gô:je gceddr (géldr) mé:], zie ook nr. 17, 31 en 32.
Wordt nog steeds gehoord naast de wat meer bij het Nederlands aanleunende vorm [gèvmé da]; de [è] van b.v. ook [je gèf] (hij geeft) naast de K. vorm [we gé:vn], verklaart VauterinGa naar voetnoot(9) 64-65 als een allegrovorm, d.w.z. een vorm die door het veelvuldig gebruik en de slappere artikulatie een timbrewijziging en verkorting ondergaat.
Uitspraak nu: [zè:n œ:ldr gô:s].
[te fè:te] wordt nog veelvuldig gebruikt in het zuiden van de provincie, b.v. te Meulebeke, Zwevezele, Izegem, Wevelgem, Menen en zelfs te Ieper; ook rond Kortrijk zoals te Heule en Marke. Te Kortrijk zelf echter wordt het nog wel begrepen maar niet meer gebruikt.
Niet meer gezegd, wel: [gô:je datu:n]. (Vgl. ook nr. 52).
Deze vorm [kiktenekè]Ga naar voetnoot(10) komt mij wel niet vreemd voor, maar [kik ne kiè] of [kiktekè] lijkt me gebruikelijker. In de eerste vorm dient de epentetische e als verbindingsklank.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook SnellaertGa naar voetnoot(11) 195, kent nog dit Kortrijks woord: ‘Men zegt van iets waervoor niet gezorgd wordt, en dat onder den voet geraekt, dat het trondelt ('t rondelt)’. Zie ook De BoGa naar voetnoot(12) 1028: ‘Trondelaar, trontelaar, m. Slenderaar. Trondelen... Traagzaam en slepende gaan... sukkelen. ... Ook van dingen die op hunne plaats niet liggen...’. Wordt niet meer gehoord.
Uitspraak: [ni:mendôle].
Uitspraak: [wa xô:je du:n]. Voor je zie ook nr. 17-19.
Vermoedelijk een gebrekkige weergave van ['tä:ze(n) wé:re] of [dadä:ze(n) wé:re]; ook zegt men ['tä:ze(n) wèrke].
[jèik] wordt nog gehoord buiten Kortrijk, maar wordt in Kortrijk zelf als landelijk of verouderd aangevoeldGa naar voetnoot(13). Nu zegt men [jô:k]. In [jèik] hebben wij in feite met een Umlaut te doen; de palatale i-klank heeft door attraktie de a gepalataliseerd tot een è-klank. Vgl. de in Dadizele zelf gebruikelijke uitspraak van hun dorpsnaam [dèizle] (Da(d)izele).
Wat voor het gebruik van [jèik] werd opgemerkt, geldt ook voor [njèk]. K. is nu [nènek] of met assimilatie van n + k (nasaal + velaar geeft velare nasaal) [nèngk], Indien G.-V. met de eerste vorm een uitspraak [ni:k] wilde weergeven, dan is deze vorm volledig verdwenen. Wel zegt men te Kortrijk [ni:] (neen), [ni:w, ni:m] (neen wij), en [ni:x] (neen gij).
Wat het pers. vnw. 2de pers. betreft heeft het Kortrijks (evenals voor de diminutiefvormen, zie nr. 98) geen eenvormig systeem. Ook hierin vormt het Kortrijkse een menggebied. Het K. sluit gedeeltelijk bij het je/jij-gebied (kustdialekten) en gedeeltelijk bij het ge/gij-gebied (Fran- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kische dialekten) aan. Volgens Verdenius is het j-pronomen in de enklisis ontstaan. Deze hypotese past uitstekend bij het K. dialekt, waar je alleen enklitisch voorkomt (op een paar gevallen met ge na). De ontwikkeling wordt als volgt voorgesteld: - diGa naar voetnoot(15) > - d'i > - d'jie > dzje > zje > je of - d'i > dji > dzji zji > jiGa naar voetnoot(16). Het valt op dat alle drie de laatste stadia in het K. vertegenwoordigd zijn. Na stemloze konsonant hoort men tsje of soms sje, b.v. [wè:rk(t)sje, gi:tsje, slap(t)sje, lax(t)sje, pastsjeGa naar voetnoot(17), straf(t)sje]. Na stemhebbende konsonant, liquida (l of r) en nasaal (m, n of ng) hoort men dzje of zje, b.v. [verbrandzjeGa naar voetnoot(18), dèb(d)zjeGa naar voetnoot(19), vrô:g(d)zje, lé:zdzje of lé:zje, gèv(d)zje, spé:l(d)zje, spô:r(d)zje, kom(d)zje, vin'(d)zje, vang(d)zje]. Na klinker hoort men je, b.v. [go:je, du:je, stô:je, zi:je, è: je] (ndl. ga je, doe je, sta je, zijt ge of ben je, heb je) en ook [daje, ô: je] (ndl. dat je, als je). Alleen de door G.-V. vermelde vorm jae je is nu volkomen verdrongen door [jô:x], zoals men ook [ni:x] zegt voor neen gij.
Niet gezegd, wel [mok] of met versterkende reduplikatie [mokèk].
Niet meer bekend; wel te Ieper [dzjänt]. ‘Gent (jent) ... fr. gent; van lat. gentîlis; eng. gent (vgl. gentel) ... Diez leidt fr. gent af van lat. genitus, zoodat dan de eerste bet. zou zijn edel van geboorte... a) van personen. Edel. b) Vooral van zaken. Lief, bevallig, mooi’. (Mnl. Wdb.Ga naar voetnoot(20) II, 1444-1445).
Men zegt [né] of [ené]. Is het niet eerder een verzwakte vorm van neen? Immers rond Kortrijk zegt men in dezelfde zin [njè]. Vgl. trouwens de verhouding njèk - nènek (nr. 16), njè - né, kjè - (keer), mjè - mèGa naar voetnoot(21). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sichten is nog altijd een zeer gebruikelijk woord. Zie ook Mnl. Wdb. VII, 1046; De Bo 885.
Soms gehoord, maar dan in de duidelijk Franse vorm ‘allons’. 2de kolom
n + w = m (nasaal + bilabiaal geeft bilabiale nasaal). Uit dit enklitisch me ontstond achteraf ook het proklitisch me, vandaar [me gé:vn, me go:n].
Bachten wordt nu alleen nog gebruikt als voorzetsel. De Bo 64 kent echter het woord nog als substantief: ‘Achterplaats van een huis in de opene lucht, hetzij deze achterplaats een hof zij, of een gersperk of een steenen plein. Een huis met een bachten daaraan’. Naar een leerlinge mij meedeelde is het woord als subst. nog bekend in Noordschote.
Uitspraak [o:san]Ga naar voetnoot(22). Snellaert 168: ‘alsan, gedurig, zooveel als al's hands’.
Snellaert 176: ‘Gilder, en zoo ook wilder, zilder, ... verkorting van gylieden... Voor 't bezittelyk voorn. w. meerv. zegt men hulder in den tweeden en derden persoon, echter ons voor den eersten’. Tegenwoordig klinken de pers. voornaamwoorden mv. in de nominatief als volgt: 1e ps. [wœ:ldr], 2e ps. [gœ:ldr], 3e ps. [zœ:ldr] of [wéldr, géldr, zéldr]; in de verbogen vorm, resp.: [ons, œ:ldr, œ:ldr]; het bez. voornw. stemt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overeen met de verbogen vorm van het ps. vnw. In de nominatief hoort men echter ook nog steeds de door J. G.V. en Snellaert gebruikte vormen [wéldr, géldr, zéldr], die trouwens de oorspronkelijke zijn. Wij zouden de overgang van i naar œ-klank door ronding na w kunnen verklarenGa naar voetnoot(23), maar de analogie met de klankwettige œ in [œ. ldr] lijkt ons meer aangewezenGa naar voetnoot(24). De r in de pers. voornaamwoorden is paragogischGa naar voetnoot(25) en vermoedelijk ontstaan door analogie met het bez. vnw., waar de r klankwettig is; vgl. 1409 doet van Mergrieten Buls haerledere moedere... doet van Matten Buullen haerledere schoenvrauweGa naar voetnoot(26).
Het bestaan van dit woord ten tijde van J. G.-V., maakt Dr. Soetes verklaring van K. [tô:re] uit [gô:tö:re] (gaat door) zeer waarschijnlijk.
‘Hij is ,hij is hier, hij is er’ luiden in het K. resp. [jä: / jä:zi:r / jä:ster].
Het woord, variant van mishanden (mesandn), is nog steeds zeer frekwent gebruikt. De m- en b-vormen worden resp. meer in het noorden en zuiden van de provincie gebruikt; in Roeselare zijn de twee vormen bekendGa naar voetnoot(27). De m en b zijn twee bilabialen, die gemakkelijk afwisselen. De Bo 61 geeft de volgende varianten: ‘Baldadig (maldadig), Bastiaan (Mastiaan), Bedeen (medeen), Bermijte (marmijte)Ga naar voetnoot(28). Vgl. ook ndl. zwaluw, D. Schwalbe, westvl. zwalm; ndl. murw, D. mürbe, wvl. murm. Ook Snellaert 170 neemt het woord in zijn lijst op.
De Bo 1031: ‘Truntelen... Trunten... truntachtig spreken of te werke gaan, met ijdele bekommernissen bezig zijn, verlegen en traagzaam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iets verrichten. Ge moogt wel godvruchtig zijn, maar niet trunten. Om zoo een werk uit te voeren mag men niet trunten’. - Snellaert 195: ‘Trunte, een langzaam, talmend vrouwmensch, teemster; verwant aan tranten, drentelen’. In deze betekenis ‘langzaam vorderen, niet opschieten’ komt truntelen nog voor te Brugge en trunten in Brugge, Gistel, Knokke, Pervijze, Roeselare, Snaaskerke, Westende. In Kortrijk wordt trunte alleen nog gebruikt in de betekenis ‘iemand die licht pijn voelt en klaagt’.
Ook Snellaert 169 kent het woord nog, bet. ‘beiden, toeven’. Het wordt nu nog gebruikt in Torhout.
Deze drie vormen luiden in huidig K. [ô:ti / ô:me / ô:kentwa]. In nr. 41 en 42 hoorde er natuurlijk ook bij de schrijftaalvorm gevoegd te worden.
Letterlijk ‘een beetje’; uitspraak [em bètsje].
Het eerste woord is niet meer bekend te Kortrijk, wel in Brugge, Ieper, Knokke, Oostduinkerke, Roeselare, Snaaskerke. Pronken is benevens in Kortrijk, ook gebruikelijk in Brugge, Meulebeke, Roeselare en Zwevezele. Het znw. pronc betekende volgens Mnl. Wdb. VI, 727 ‘Misnoegd gelaat, boos gezicht, gefronst gelaat, uitdrukking van ontevredenheid’. Pronken ‘pruilen’ (Mnl. Wdb. VI, 728; De Bo 777). Bukken ‘gestoord zijn en zwijgen, anders gezeid Brotten, pruilen, fr. bouder. Het kind stond te bukken omdat het berispt was geweest. - Het fr. bouquer bet. être de mauvaise humeur’ (De Bo 174). Snellaert 172 schijnt dit woord in het K. echter niet te kennen, vermits hij uitdrukkelijk verklaart: ‘Bukken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Kortrijk alleen gehoord in den zin van stooten; het is verwant aan beuken, rammen, in het engelsch to box’.
Niet meer bekend. Te verklaren uit fr. durée; vgl. corvee > K. [kerwèie].
Ook SoeteGa naar voetnoot(32) kent nog ‘weije (gie)’ naast ‘wildzje (gie)’. Waar [wèldzje] uit een vervoegde vorm van willen (met t) te verklaren is, moet [wèje] uit een t-loze vorm wilje ontstaan zijn en is daarom wel een jongere vorm. In wil je is de l door assimilatie met de volgende j gepalataliseerd.
Dit tussenwerpsel is reeds half vernederlandst tot [äwä:l]; buiten Kortrijk en in het plat K. hoort men nog [èwè]. 3de kolom
Het woord is verwant met graven, gracht, graf; de Umlaut en de geminatie zijn te verklaren door de j van de oorspronkelijke jō-stam. Het is nog steeds het enige gebruikte woord voor (straat)goot.
Men hoort nu vooral [slièrex] of zelfs [glatex].
Niet gebruikt als dialektwoord; klinkt eerder Nederlands.
Van deze palatalisatie van [a] tot [ä] voor r + kons., geeft Vauterin 36 o.a. de volgende voorbeelden: [dä:rm, tä:rwe, bä:rm, spä:rtlen, pä:rte]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woord komt alleen nog voor in de samenstelling [œtsekloets, œtsepôt] (hutsekluts, hutsepot) en in de uitdrukking ‘hutsen van 't lachen’. Ook De Bo 396 vermeldt het ww.: ‘Huts dat al dooreen. ... Hij loeg dat hij hutste. Het bootje hutste op de onstuimige baren’.
Nog gezegd in Adinkerke en Frans-Vlaanderen.
Niet meer bekend en wordt ook niet vermeld bij De Bo of in Loquela. Mnl. Wdb. VII, 295, geeft voor schampelen ‘1) Even raken en zijwaarts uitschieten. 2) Struikelen in zijn woorden, zich vergissen’. Het werkwoord is een frekwentatief (op -elen, vgl. wikkelen nr. 125, trappelen) van schampen ‘mnl. scampen, uitglijden (van een wapen), waarnaast gewoner scampelen... = oostfri. westf. schampen “even aanraken”, fri. skampe...’Ga naar voetnoot(33). Voor de anlaut tsj-sch, vgl. nrs. 109-110 't jobbelen, 't jaffelen.
Wordt nog steeds gezegd van plannen of voornemens die men achteraf moet opgeven.
Vermoedelijk verkeerde weergave van ‘weerdie’, welk woord nog steeds in deze betekenis gebruikelijk is.
Het eerste lid van de tweeledige negatie (‘en’), hoorde eigenlijk in de linker kolom te staan (ken dôste ni:].
Ook bij Snellaert 177 vermeld en nog altijd gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woord wordt in die betekenis nog gebruikt in Hulste en Staden.
[kotenansi] wordt nog altijd gezegd, maar kouten behoort in Kortrijk alleen nog tot de passieve taalkennis; wel zegt men echter ‘een kouterke slaan’. Het tweede woord (nr. 72) werd gevormd naar analogie van Franse woorden op -anceGa naar voetnoot(34).
Nu eerder [latset è:n, latet ö:r (è:n)].
Wordt alleen in tijdsverband gebruikt, met de betekenis ‘een ogenblik’. Het is verwant aan ndl. luttel, E. little, K. [lä:ter], b.v. [tern wa mô lä:ter vo:k] (er was maar weinig volk). Snellaert 185 noemt letje een ‘verkleinw. van 't verbale van letten’. Letten ontstond echter uit germ, latjan, verwant aan laatGa naar voetnoot(35). Dit ww. betekent ‘toeven, zich ophouden’, b.v. [ken gô: ni: lange lä:tn].
Uitspraak [lœtej. Zie Snellaert 186: ‘Lutte, v. veelal lutje, lui vrouwmensch, die zich aan het dolce far niente overgeeft’. Zie ook De Bo 577: ‘Sulachtig vrouwmensch, sukkelaarster, dwaze dochter die zich licht bedotten laat, sloore’. De huidige betekenis in het K. komt meer met die van De Bo overeen. Misschien is het hetzelfde woord dat we als suffix terugvinden in ['drongklöte, 'è:rbä:rxlöte]Ga naar voetnoot(36) en in ['kafilœte]. Het woord lijkt wel oorspronkelijk een voornaam geweest te zijn, althans volgens het W.N.T.Ga naar voetnoot(37) VIII, 3290: ‘Luit, znw. m. Mnl. Lute... mansnaam... Daarnaast staat de vrouwenaam Luit(je), oudtijds ook Lute, die verkort is uit den heiligenaam Luutgaert, lat. Lutgardis... Misschien mag men luite, dat volgens Schuerm. in Oost-Vlaanderen een onbeduidend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouwmensch beteekent... voor een bijzonder gebruik van den eigennaam houden... Hetzelfde geldt voor luit in Een dronken luit... Een droncke luyte van een wijf... Babbelluite’. Inderdaad, er komen wel meer zulke voornamen, begeleid van een pejoratief adjektief, als scheldwoorden voor, b.v.Ga naar voetnoot(38) ‘een domme lutte, een franke bette (Elisabeth), een vuile sooize (Françoise), een domme kalle (Katelijne), een zotte triene (Cathérine), een domme Jan, een gierige Tijs (Mathijs?)’; ook zonder adjektief hoort men ‘een kalle, een Siska, een treze, een tisten (Désiré), een tijs, een (taarte)klaai (Niklaas)’.
Volgens De Bo 617 was het woord ‘van dagelijksch gebruik by alle West-Vlamingen’. Het woord is nu helemaal niet meer gebruikt. Het is hetzelfde woord als D. Musse; vgl. ‘in müssiger Weile schafft der böse Geist’ (De luiheid is het oorkussen van de duivel). 4de kolom
Mote ‘Eene aardhoogte, gemeenlijk met eenen gracht omringd. Een kasteel op eene mote’ (De Bo 625). Het woord komt vaak voor in de toponymie; vgl. de fnn. Vermote, Termote, Delmotte. Het woord is nog bekend in twee Kortrijkse plaatsnamen Paters mote en Willems mote.
In Kortrijk zegt men nievers, zoals ook in Brugge, Izegem, Roeselare en het Kortrijkse. Men hoort nauwers in Ieper, Pervijze, Noordschote, Oostduinkerke, Staden, Torhout, Knokke.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitspraak nu: [ômer wô:ren, ômer zén, ô:ti]. In nr. 88 is en de oorspronkelijke akkusatiefvorm, die in het dialekt nog bestaat; b.v. [bezi:ten dô:] (bezie hem daar), [laten luôpm] (laat hem lopen). Zoals in allemaal is de a voor l tot o geworden; de l assimileerde aan de s. Reeds in Middelkortrijkse teksten komt de vorm os voor: 1376 als van den nieuwen renten... os van den paiemente; 1376 ghegheven Segheren van Lancghmersch voers. als ontfanghere van Vlaendren os van den...Ga naar voetnoot(39).
Vgl. Snellaert 190: ‘Preusch (preutsch) hoovaerdig, trotsch wegens uiterlyke hoedanigheden. Preusschaert, preussche’.
Is aan het verdwijnen in K. Men zegt het nog van een etalage of van een opgedirkte dame.
Pinten ‘in orde brengen en tooien, dat wrsl. een bijvorm is van mnl. poenten, pointen, punten, fr. pointer; van fr. pointe, mnl. poent, punt... te poente brengen...: iets in een goeden toestand brengen. Verg. Pint als westvlaamsche bijvorm van Punt... Ook Zw. en No. pynta heeft de betekenis van: in orde brengen, tooien’. Vauterin 49 leidt het ww. [péntn] van fr. peindre af, vermits in het K. de u niet ontrondt voor n (vgl. K. [done] (dun) > < [dène] in de westhoek). Welke klank heeft G.-V. nu met de ei-spelling willen weergeven? Ook Snellaert 162 geeft deze klank met ei weer, zoals ‘meinsch, weinsch, veint’. Vauterin 49 meent dat deze klank toen nog een tweeklank was: 'n voor sibilant en na palataal vocaal werd gemouilleerd ... Daardoor hadden we de evolutie van e voor j. Later verdween de mouilleringGa naar voetnoot(39bis), wellicht voor korte tijd, aangezien Snellaert p. 162, a. 1844 zegt dat de vocaal ‘zachtjes klinkt, en als ei, meinsch, weinsch’. Ik geloof echter niet dat we deze ei-spelling de klankwaarde mogen toekennen die ze in het huidige Nederlands heeft. Op dezelfde blz. zegt Snellaert trouwens: ‘den ei-klank, veel op den ê der Franschen trekkende, in geêrn, smeêren, deêren, geneêren’. Om deze reden denk ik eerder dat deze klank toen geen tweeklank meer was, maar reeds een open è weergeeft (vgl. nr. 83), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die achteraf voor nasaal gesloten werdGa naar voetnoot(40). De uitspraak [pèntn] komt trouwens nog voor in Izegem. Wij horen bovendien nog deze è in woorden waar de Franse genasaleerde klinker in de auslaut staat, b.v. K. [frèng] (frein), [plèng] (plein), [krèng] (crin), [trèng] (train), [béng] (Urbain).
[prœtlen] is nog steeds in gebruik, maar het weinig gebruikte murmureren klinkt dialektischer.
Niet meer bekend in Kortrijk. Het wordt nog gezegd in Torhout, Izegem [ô:kewè:rn], Heule, Hulste, Meulebeke [ô:kewè:rdn], Roeselare [ô:kewä:rjen], Geluwe [akewè:rdn]Ga naar voetnoot(41). Het heeft de betekenis ‘tegenstribbelen, twisten, tegenwerken, dwarsdrijven’. Het Mnl. Wdb. III, 32 vermeldt reeds de spreuk ‘Altijts een haken of een weeren’. GezelleGa naar voetnoot(42) gaf de volgende verklaring: ‘Haken en weren, ... Eigentlijk van de een zijde slaan met den haak, met de haken (den klauw, de klauw), en, van de andere zijde, dat slaan afweren; oneigentlijk, strijden, vechten, kijven, krakeelen, kwalijk overeenkomen, moeienisse hebben onder elkander. “Het gaat daar met haken en weren”... Haken en weren is dus, ... slagen geven en slagen weren, met den haak, met den klauw... hutsen en klutsen, naast hutseklutsen... In dezer voegen is haken en weren ook ons dagelijksche hakeweren geworden...’.
‘Rotelen... reutelen, ruttelen... Een ratelend of ruiselend gerucht maken... Rammelen, ramijsteren, gerucht maken... Fig. pruttelen, knoteren’ (De Bo, 829). Reutelen [rö:tlen] bestaat in het K. alleen in de betekenis ‘een ritselend geluid voortbrengen’. De vorm [rœden] komt wel in Noordschote, Oostduinkerke, Staden en Brugge voor, met de betekenis ‘veel (bij zichzelf) praten’.
In R. zegt men [rœge], in Brugge [rèk]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet meer bekend in K., wel in Ieper, Zedelgem, Westende, Gistel, Koekelare, Snaaskerke, Noordschote, Staden, Marke en Geluwe. Zie ook De Bo 825.
‘Uitslijpen... Beschimpen, met den eenen wijsvinger gedurig over den anderen te strijken, op wijze van iemand die een mes zou slijpen’ (De Bo 1221). ‘Slijp-uit... Het uitslijpen, in den zin van spotten. Slijp-uit doen naar iemand’ (De Bo 1035). Het wordt in K. nog gezegd; b.v. wanneer een kind iets doet of kan doen wat het andere niet kan, dan zegt men aan het eerste: [du: ne kiè slép slép].
Deze opmerking ‘van veel zaken’ is heel oppervlakkig; het -(e)je-suffix wordt inderdaad bij een bepaalde kategorie substantieven gebruikt. G.-V. heeft zich echter tot deze vaststelling beperkt. Snellaert 166 had reeds oog voor de verschillende diminutiefsuffixen naar gelang van de eindklank en de lengte van de lettergreep, maar zag nog niet volledig duidelijk in het hele systeem: ‘Kortryk volgt eene middelmaet...: Je komt achter de letters d en t, loodje, mondje, potje, leestje, kantje; achter ze voegt zich je of ke, huzeje of huzeke (huisje). Tje volgt op eenen klinker: ka-tje, zeetje, strootje, utje, eitje. Op de n in lange klanken: zoontje, wyntje; doch by korte klanken wordt de n verdubbeld en ke achteraangevoegd, b.v. zonneke. Ke voegt zich achter de f, snuifke; de 1 by lange klanken, keelke, koolke, by korte klanken verdubbelt zich de letter, wolleke van wol; de m en r volgen denzelfden regel als 1, praemke, manneke, -snaerke, karreke; de p, kopke, stoopke; de s, leske, meeske; de ve, stoveke; de w, vrouwke. Ske ziet men achter de ch, g, k; lachske, koningske, boekske’. Op het einde van zijn bijdrage (p. 201), brengt hij enkele verbeteringen aan: ‘Ik zie hiervoren, aengaende de verkleinwoorden, dat by korte klanken de sluitletters m, n, en r verdubbeld werden en ke achteraan kregen, als manneke, zonneke, karreke, enz... Dit is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene schryffout: in die gevallen is 't je, zelfs achter alle dergelyke verdubbelde medeklinkers. Men hoort manneje, zonneje, balleje, wulleje, stoveje, enz...’. SoeteGa naar voetnoot(43) gaf later wel enkele voorbeelden van diminutieven op -ke, -ske, -je, -tje, maar poogde niet het K. diminutiveringssysteem weer te geven. Waar Snellaert ons systeem een ‘middelmaat’ noemde, kunnen wij het nu beter zo uitdrukken, dat Kortrijk tot een menggebied behoort, waar zowel -(s)ke als -(t)je voorkomt. Beide vormen zijn uit hetzelfde suffix, Mnl. -kin, ontstaan. Met het argument van de dialektgeografie toont PéeGa naar voetnoot(44) aan, dat de -ke-vorm de oudste is; dit wordt bewezen b.v. door het voorkomen van huzeke in het z.-o. van Fr.-Vl. en W.-Vl.: ‘Deze afgelegen hoek van Fra.-Vla. aan het z.-west. uiteinde van ons taalgebied mag inderdaad beschouwd worden als een van de meest archaïsche gebieden’. Volgens Schönfeld 223 is het -tje-dim. ‘nog steeds aan de winnende hand: in het uitgestrekte menggebied, dat van Vlaanderen tot Twente loopt..., wijkt het type huiske(n) terug ten gunste van huisje’Ga naar voetnoot(45). De evolutie van kjn naar (t)je is veroorzaakt door palatalisatie van k voor i; de artikulatieplaats van de k kan inderdaad zo ver naar het harde gehemelte verschoven worden, dat de artikulatie in feite samenvalt met die van een sterk gemouilleerde t (kin>kijn>kjen>tje(n))Ga naar voetnoot(46). Vooral na toonloze eGa naar voetnoot(47) ging de velare okklusief (k) langzaam in palatale frikatief over (ekin > exje > eje > je)Ga naar voetnoot(48). Het Kortrijks gebruikt de volgende uitgangen: 1) ke na stemloze konsonanten (uitgenomen t en velaren): (kôpke, stapke, bréfke (briefje), snöfke (snuifje), klofke (kloef = klomp), stôfke, skrèfke, mä:ske, klaske, wèske]. 2) ke na oorspronkelijk lange syllabe op 1, m of r: [dœrke (deurtje), borke, pèrke (peertje), wèrke (weertje), skarke (schaartje), stolke (stoeltje), sko:lke, buômke, krèmke]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3) ke na -el, -erGa naar voetnoot(49): [tô:flke, vö:glke, tèxlke, véngerke, pasterke]. 4) ke na j, w: [vrôwke, dy:jke (duwtje)]. 5) ske na velaren: [bukske, zakske, brœxske, vlô:xske, salongske, kartongske, trèngske (treintje)]. Deze -ske-vormen komen reeds in Middelkortrijkse teksten voor, b.v. in 1423-24 bruggheskin bij Daneel BacxGa naar voetnoot(50) en in vleivormen van voornamen als Luucxkin en RijcxkjnGa naar voetnoot(51). Deze s doet in feite dienst als overgangsklank. 6) tsje na klinker (tenzij toonloze e): [vé:lo.tsje, radio.tsje, meritsje, valdatsje, spatsje (kleine spade), sné:tsje]Ga naar voetnoot(52). 7) tsje na lange syllabe op n: [stièntsje, buôntsje, bô:ntsje, lô:kntsje (lakentje), kœsntsje]. 8) -je na oorspronkelijke t (> tsje)Ga naar voetnoot(53): [u:tsje, tantsje (tandje of dim. v. tante), muntsje, stèrtsje (staartje), kartsje (kaartje of kwartje), vintsje, blatsje, stratsje]. 9) -(e)je na stemhebbende konsonanten: [nö:zje, yzje, sto:vje, zé:vje, wövjeGa naar voetnoot(54), rä:bje, kôbje, krabje, mandje, kuôrdje, rondje, standjeGa naar voetnoot(55)]. 10) -je na oorspr. korte syllabe op 1, r, m of n: [spä.lje, prœlje, alje (halletje), karje, stä:rje, komje, kramje, panje, tönje]. In geval 9 en 10 hoort men echter ook [nö:zeke, özeke, sto:veke, zé:veke, wöveke, rä:beke, kôbeke, krabeke, mandeke, kuôrdeke, rondeke, standeke, spä:leke, prœleke, aleke, kareke, stä:reke, komeke, krameke, paneke, töneke]. Dat dit reeds zo was ten tijde van Snellaert, blijkt uit zijn onzekerheid nopens het gebruik ervanGa naar voetnoot(55). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier moeten echter nog enkele speciale gevallen behandeld worden, nl. [bœs - bœselke, plas - plaselke, vès-vèselke, flaske (fles) -flasselke]. Het gaat hier om woorden met vroegere sk > sch in de auslautGa naar voetnoot(56). De kombinatie sk + sk zou inderdaad moeilijk te artikuleren geweest zijn, zodat men zijn toevlucht nam tot een ander diminutiefsuffix, nl. -el + kin. Dit moet ook de reden zijn waarom het diminutief van [mœske] (mus) omschreven wordt door [mœskejongk(ske)]. Andere K. -el-diminutieven zijn [grä:pelke, wé:geléngk(ske), wé:gelke]Ga naar voetnoot(57). In het Mnl. kwamen meer zulke dubbele diminutieven voor, als cnapelkijn, coekelkijn, scepelkijn (Schönfeld 221)Ga naar voetnoot(58). Het is ook opvallend dat de meeste lange vokalen verkorting ondergaan. Bovendien verschillen deze verkorte klanken van de lange in timbre. Voor deze kombinatorische verkorting stelde Vauterin 51 volgende regel op: ‘In het Kortrijks, en het wvla., bestond er een tendens om de lange vocalen - zowel monoftong als diftong - te verkorten die stonden vóór een occlusief gevolgd door een consonant of vóór een r gevolgd door een suffix met een consonant in de anlaut, dus: ke, te, tsje, de, tex’. In veel gevallen moet het verschil in timbre na de verkorting ontstaan zijn. De vormen [strô:te - stratsje, skô:p - skapke, smô:ke - smakske] wijzen erop dat op het ogenblik van de verkorting de lange klinker nog [a:] wasGa naar voetnoot(59).
Sleep ‘In Z.-Ndl. - a) Vrouw met slependen gang. b) Vrouw die traag in haar werk is. c) Vrouw die veel langs de straat sliert. d) Havelooze of slonzige vrouw’. (W.N.T. XIV, 1642-1643). Niet meer bekend.
Nog zeer gebruikelijk.
Slinzen ‘Gewestelijke vorm uit slinden. Gulzig eten, vooral van kinderen ten aanzien van rauw fruit’ (W.N.T. XIV, 1816); ‘Vreten, graag eten, gulzig eten. 't Wordt veel gezeid van de dieren die ten appetijte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staan... Ook van menschen die gulzig eten; doch bez. van snoepige kinderen die rauw fruit eten’ (De Bo 898). Dit woord is niet meer gebruikt; het is nog bekend te Koekelare. Het K. woord voor snoepen is [snö:klen, snö:kleri: é:tn].
Vgl. spiksplinternieuw, spikspankelnieuw (De Bo 930). De oorspronkelijke betekenis van splinternieuw is volgens Franck-Van Wijk 648: ‘nieuw als een pas afgeslagen splinter’. Let erop hoe de woorden spik, splinter en spaander in feite alle dezelfde betekenis hebbenGa naar voetnoot(60). Het door G.-V. opgegeven woord (nu onbekend) zal wel oorspronkelijk ‘spik spander nieuwe’ geweest zijn; de n van spin is te verklaren door anticipatie van de n van spander. Vgl. eng. spick-and-span new.
In K. wordt alleen nog het tweede woord gebruikt; het eerste wordt nog gehoord in Zedelgem en Roeselare. 5de kolom
Het eerste woord is in Kortrijk niet meer bekend, maar het tweede is het enige dat voor ndl. struikelen wordt gebruikt. Tjobbelen lijkt nog in gebruik in Knokke, terwijl tjaffelen nog in een groot deel van W.-Vl. gebruikelijk is (Knokke, Roeselare, Meulebeke, Kortrijkse). Voor beide woorden vinden wij oudere en nevenvormen met sch en s (vgl. tjampelen - schampelen, nr. 64). De klanken [sx / s / tsj] lijken niet volgens de normale klankwetten geëvolueerd te zijn. Wij moeten echter in aanmerking nemen dat deze woorden een zekere affektieve waarde hebben en zich dus enigszins aan de gewone klankwetten onttrekken. De tsj-klank wordt trouwens ook in andere woorden gebruikt om het affektieve uit te drukken; vgl. de liefkozing ‘tsjoerel(eir)ke’Ga naar voetnoot(61), [tsjo:ln] (dolen), [pertsjèkng] (pertsjikken: manken), [dzjôkng] (dokken, dokkeren, schokken van wagen op hobbelige kassei). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Bo 1057 vermeldt naast sobbelen ‘struikelen’ ook sabbelen, saffelen en seuvelen. Loquela 494: ‘Tjobbelen... = Tobbelen, struikelen, subbelen. Dat paard tjobbelt alle vijf voet... geh. Eessen’; ibid. 433: ‘Schobbelen... = Subbelen, struikelen. 't Peerd schobbek gedurig. Dat is: 't Gaat zoo zure en zoo onachtzaam dat het tegen steenen en ruiken schupt en over zijn voeten valt. geh. Elverdinghe’. Bij KiliaanGa naar voetnoot(62) komt sobben en sobbelen voor, en in Mnl. Wdb. VII, 2387: ‘Subbelen (Sobbelen) ... waggelen, wankelen, struikelen. De eigenlijke beteekenis schijnt wel te zijn, ... door modder waden en daardoor moeilijk gaan, ... besubben (bevecken)’. Ook W.N.T. XIV, 2448-9 meldt sobbelen ‘frequentativum bij sobben. ... 1) Moeilijk, stijf of onvast loopen; strompelen; 2) ploeteren, spartelen; 3) struikelen’. In plaats van de door het Mnl. Wdb. voorgestelde verklaring (< door modder waden), vertrekken wij liever van de vorm schubbelen, frekwentatief bij ‘schubben, schobben, “wrijven”... mnl. scobben... “schrobben”, Kil. schobben (nog dial.) “schurken, wrijven” = ndd. schubben, schobben “id.”, dat wel bij schuiven gebracht wordt’Ga naar voetnoot(63) Zo bekomen wij een parallellisme in de klankontwikkeling (vgl. nr. 64 en 110; [sx-s-tsj]), maar ook een zelfde semantische ontwikkeling als in tjaffelen: in beide gevallen een frekwentatief van een werkwoord met betekenis ‘wrijven’. Deze stam lijkt mij ook in de Tn. Tsobbele te schuilen: 1368 Gillis TsobbeleGa naar voetnoot(64); 1382 Bernaerd TsiobbelGa naar voetnoot(65); 1394 Heinkin ChobbeleGa naar voetnoot(66); ± 1300 in Aelbeke Margareta ScobbelinGa naar voetnoot(66bis); 1392 Jhan TschobblijnGa naar voetnoot(67). Deze vormen tonen ons duidelijk dat de affektieve intensiefvorming ontstaan is door protesis van t (tsx > tsj > ts > s). Protetische t komt trouwens ook (ter verscherping) voor in persoonsnamen vóór s (> ts), b.v. 1360 Griele Tsfedeleirs; 1398 Griele Tsvinken (Hulste)Ga naar voetnoot(67bis). De Bo 1002-3 vermeldt naast tjaffelen ook tjanfelen. Snellaert 195 geeft tjaffelen als ‘verwant met tjuffen, suffen’Ga naar voetnoot(68). W.N.T. XIV, 16 verklaart bij saffelen: ‘Vorm uit z.-w. dialecten, die schijnt te beantwoorden aan Saggelen in n.-w. Daarnaast ook schaffelen. 1) ... slenteren, strom- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pelen, sukkelen, scharrelen. 2) struikelen. 3) niet opschieten’. Daarnaast vinden wij ibid. 208 schaffelen ‘Wellicht van den stam van schaven, doch verg. Schoffelen en Schuifelen. Hetzelfde woord is blijkbaar Saffelen. 1) Sloffen, slenteren 2) Moeite hebben met een of ander werk, scharrelen, morrelen, sukkelen 3) Jachten, haasten (De Bo)’. Paralleel met tjobbelen is tjaffelen / schaffelen een frekwentatief van schaven; letterlijk is de oorspronkelijke betekenis dus ‘met de voeten herhaaldelijk de grond schaven’. Wij hebben hier dezelfde intensiefvorm tsj met affektieve waarde; verder is ook de verscherping van v tot f emfatisch, waarbij natuurlijk ook verscherping in syllabeauslaut vóór l, vgl. mogelijk / moochlijkGa naar voetnoot(69). Opvallend is eveneens dat zich uit de twee woorden een zelfde afgeleide betekenis schijnt ontwikkeld te hebben. Bij schaffelen vermeldde W.N.T. reeds De Bo ‘jachten, haasten’. In K. zegt men inderdaad [skôfeln], b.v. [ge modezuô ni skôfeln gèd o.l yjen tét] (ge moet zo niet schoffelen, ge hebt al uwen tijd). Loquela 433 meldt: ‘Schobbelinge = Schoffelinge, schommelinge, groote haaste’. Ibid.: ‘Schobbelare, den = Een die haastig, angstig, vreesachtig, diefsgewijs iets verricht’. Met wisseling b/mGa naar voetnoot(70) vinden wij het in K. nog steeds aktief gebruikte schommelen in Loquela 434: ‘Schommelare, den = Een die met meer als noodige en betamende haaste zijn werk doet... Die schommelinge: ze zou 't al breken dat ze genaakt. geh. Kortrijk’.
Uitspraak [tu:], uit ‘het doet’, [ten du:] ‘het en doet’. Zo zegt men ook [ken du:; jen du:; men du:n; baken du:; kdu:; ge du:]. Vgl. de typisch Engelse ‘tags’ als ‘but I don't, but it does, do you, etc.’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Metatesis van verrot [vrôt > vôrt]. Vgl. [kôrtwö:nste] uit ‘krotwoonst’.
Uitspraak [vén] zie ook nr. 91. Het woord vent is een verkorte vorm van vennoot (De VriesGa naar voetnoot(35), 255).
Betekenis ‘had ik het’; b.v. [ô:kt xewé:tn] (had ik het geweten).
[wô: gô:je blänn], letterlijk ‘belanden, aanlanden’.
Frekwentatief van wieken, intensiefvorm van (be)wegen (vgl. wikken en wegen), zoals hikken: hijgen en bukken: buigenGa naar voetnoot(73).
Ook gebruikt zonder het suffix -lijk.- Het betekent ook ‘spaarzaam, gierig’. Van iemand die niet veel praat uit vrees iets te veel prijs te geven, zegt men: ‘hij is weiger(lijk) op zijn woorden’.
Het eerste woord wordt in Kortrijk niet gebruikt; men zegt hier [klakske], b.v. [eng klakske bi:r]. Het woord komt met è-klinker voor in Ieper, Pervijze, Noordschote, Oostduinkerke, Westende, Oostende, Zeebrugge, Knokke, Brugge, Oedelem, Ruddervoorde, Gistel, Roeselare. Het woord klak(ske, -sje) wordt gebruikt in Zwevezele, Staden, Roeselare, Izegem, Meulebeke, Hulste en in het Kortrijkse. Gezelle (Loquela 253) hoorde in Dikkebus het woord klikwaschte; in Kortrijk heet dat de [klakwaste]. Een [klœtske] wordt gewoonlijk gezegd van aardappelen (bij het smokkelen b.v.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al is volgens SoeteGa naar voetnoot(57) de tweede vorm nog Kortrijks, men hoort thans toch algemeen [wé:x, wé:geléngske]. Rond Kortrijk, b.v. in Marke, Bissegem, Heule, Kuurne, maar ook in Ieper, Noordschote, Staden, Meulebeke, Menen hoort men [wö:x]. Zo zegt men rond Kortrijk ook [wö:ke]. Beide vormen moeten vroeger wel Kortrijks geweest zijn. Vgl. volgende oudere Kortrijkse vormen: 1374 hare beste bedde met i hoeftpueluweGa naar voetnoot(74); 1376 somme van der eerster weuke... van der ander weukeGa naar voetnoot(75); 1361 Daniel van den Hoeghenweughe (schepen in Kortrijk)Ga naar voetnoot(76). Deze eu ontstond door o-umlaut of door invloed van de aangrenzende konsonanten (labialen) (Schönfeld 48).
Beide woorden zijn nu onbekend. Wel zegt men [skè:rdy wä:x].
Zowel het gebak als de naam zijn nog steeds zeer bekend. 6de kolom
In K. onbekend. Het woord [kôkerœleke] komt nog voor in Ruddervoorde (bet. klein hoekje) en in Adinkerke (bet. rommelhoekje, afdakje). Volgende woorden zullen echter wel kontaminaties zijn van kokkerulleke + koterij, nl. [koteralje] (Veurne), [köterä:ldzjenj (mv., Izegem), [koterälje] (Roeselare). Kokkerulle, kokkerulleke ‘Hut, kleen huisje. In een kokkerulleken wonen. - Gemeenzaam gesprek, ook Koutertje genaamd. Een kokkerulletje doen rond eene koffikan. Kokkerullen... vertrouwelijk te samen spreken’ (De Bo 551). Kokkerel ‘uit de ofrs. woorden coquerille, schelp, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
coquerolle, coquereulle, schelp, slak. 1) Slak 2) Westvl. klein huisje, nauw vertrekje’ (W.N.T. VII, 5095). Cokerellen ‘Luidruchtige vreugde bedrijven, ... feest vieren... In de hedendaagsche ndl. tongvallen leeft kokerellen voort in de onder den invloed van koken gewijzigde opvatting, lekkere spijzen of een feestdisch gereed maken... In de Zuidndl. tongvallen heeft het woord eene andere beteekenis, welke met de bovengenoemde opvattingen niets te maken heeft; waarschijnlijk is dit een ander woord.’ Bij De Bo... ‘met eene half luide stem...’. Bij Schuermans... ‘stil spreken...’. Deze opvatting zal wel te verklaren zijn uit het bij Kil. opgegeven znw. kokerol, d.i. slak... Het zndl. kokerullen zal dus wel eig. betekenen ‘als een slak in huis zitten’, en het bij De Bo vermelde znw. kokerulle, hut, klein huisje, eig. ‘slakkenhuis’ (Mnl. Wdb. III, 1690).
Nog steeds het gebruikelijke woord voor kalfszwezerikken, in Zuid-West-Vl. In het noorden van de provincie zegt men soezen [su:zn]. Zwezerik ‘Kil. sweserick met de bet. “coleus, testis”. Afl. van sweser, dat oudnnl. en nog dial. ndl. ndd.: “zwezerik” voorkomt en waarvan Kil. sweserkens “colei, testiculi” het deminutivum is; vgl. nog oostfri. sweterke... Oorsprong onzeker. Aangezien de testiculi ook “broeders, tweelingen” genoemd worden, zou men kunnen denken dat ons woord oorspr. bij de groep van zuster, zwager behoorde; vgl. Akensche süsschen’ (Franck-Van Wijk 837).
Te verklaren uit fr. ‘saint’, dus oorspronkelijk heiligenprentje. Veel gebruikt is b.v. het woord [duôsintsje] (doodsprentje, bidprentje). Zie ook nr. 91. Het is dadelijk opgevallen dat heel wat van de door G.-V. als Kortrijks bestempelde woorden, nu in Kortrijk niet meer gehoord worden. Daarvoor kunnen drie redenen opgegeven worden. Misschien heeft G.-V. enkele woorden opgenomen die hij elders gehoord heeft, maar die hij achteraf in Kortrijk meende gehoord te hebben. Jakob Goethals heeft nl. van 1777 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot 1790 (hoewel niet bestendig) in Brugge verblevenGa naar voetnoot(79). Zou het dan te verwonderen zijn indien hij enkele Brugse woorden in zijn persoonlijk taalgebruik zou opgenomen hebben en die achteraf als Kortrijks zou gaan beschouwen zijn? Ik denk hier b.v. aan kliksche. Een tweede reden is wel de volgende. G.-V. zegt zelf dat zijn woorden bij ‘den gemeenen man gebruykelyk’ zijn. Hij schijnt dus niet het Centrum-Kortrijks of het dialekt van de betere standen als richtlijn genomen te hebben. Het is nu bekend dat het dialekt van de lagere stand (het z.g. plat dialekt) vaak archaïscher is. Bovendien is men over het algemeen geneigd precies die woorden die reeds aan het uitsterven zijn, voor echt en typisch dialekt aan te zien. G.-V. zal dus ook wel enkele woorden opgenomen hebben die toen reeds zeldzaam waren. Een derde reden wordt door woordgeografische vergelijking gesuggereerd. Er zijn nl. woorden die elders in W.-Vl. of zelfs in het Kortrijkse voorkomen, maar niet meer in Kortrijk zelfGa naar voetnoot(80). Ligt de verklaring niet hierin, dat een stadsdialekt vlugger evolueert, d.w.z. vlugger nivelleert met het Algemeen Beschaafd. Kortrijk is vanouds een centrum van druk handelsverkeer. Kontakten met dialektsprekers van buiten de provincie en vooral de invloed van de school ontnemen het dialekt stilaan zijn eigen typische kenmerken en woorden. Woorden worden stilaan uit het A.B. overgenomen en verdringen zo het oorspronkelijke dialektwoordGa naar voetnoot(81). Zo vermoed ik dat in het Kortrijks het woord weug lange tijd naast weeg moet bestaan hebben, maar het ten slotte heeft moeten afleggen voor het woord dat dichter stond bij ndl. ‘weg’. Had G.-V. een speciale bedoeling met deze woordenlijst? Vermoedelijk niet! Hij heeft deze woorden neergepend uit liefhebberij en voorliefde voor alles wat iets met Kortrijk te maken hadGa naar voetnoot(82). De belangstelling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor onze Vlaamse dialekten en het opmaken van dialektwoordenlijsten is typisch voor de 19de eeuw. Deze lijsten waren echter meestal een uiting van het Zuidnederlands taalpartikularisme, waarbij de bedoeling was, deze dialektwoorden in de Nederlandse woordenboeken ingang te doen vinden en ze daardoor burgerrecht te verlenen. Van deze geestesgesteldheid gaf reeds Frans Van DaeleGa naar voetnoot(83) blijk; uit zijn tijdschrift ‘Tydverdryf’ (1806) lichten wij volgende passageGa naar voetnoot(84): ‘...brengt vruchten by van uwen beoefenden geest, om nevens dit Werk te voegen ter opheldering van ons allerbeste Neder-duyts. Syn wy onder soo ongelukkige Ster gebooren dat wy maer konnen onkundige naervolgers der schryvers van andere streken syn, ofte hunne lafhertige slaeven? Neen; wy besitten hoedanigheden sterk genoeg om het hoofd op te steken, ende, onse siel-krachten werkstellig maekende, om de geletterde weireld aen te toonen, dat wy ook Meesters syn, ende sonder schaemte op eene rye met onse naebueren mogen ter feest verschynen, anders niet opgepronkt dan met ons eygen tooysel, met onsen West-vlaemschen trant, klank en woorden; soo niet, wy sullen den naem wegdragen van Servum Pecus, ende geen beteren weirdig syn’. Dezelfde bedoeling had Snellaert (p. 167): ‘Ik wil hier eenige woorden en zegswyzen opnemen, welke Kortryk geheel in eigendom bezit, of met andere plaetsen en streken deelt, doch die niet in de algemeene spraek opgenomen, of in onbruik zyn geraekt, en waeronder er zich bevinden wier opneming in eene wezentlyke behoefte voorziet’Ga naar voetnoot(85). Deze opvatting mocht dan zeker niet ontbreken in De Bo's Idioticon, dat monument van het Westvlaams partikularisme: ‘Maar indien onze goede dialectische woorden en wendingen burgerrecht in de schrijftaal verdienen, waarom dan en staan zij in de Woordenboeken niet? Om dat ze de woordenboekschrijvers er niet in gesteld hebben, en dit is eene groote leemte... Het ware dan te wenschen dat men in de nieuwe Woordenboeken al de besteGa naar voetnoot(85) gewestelijke termen en uitdrukkingen inlaschte, met de melding erbij van hunnen thuis, latende het gebruik ervan aan de bescheidenheid van de schrijvers over’. Deze taal- en kultuurpolitieke doeleinden zijn G.-V. totaal vreemdGa naar voetnoot(86). Wij kunnen zelfs zeggen dat zijn belangstelling heel wat wetenschappelijker is. Juist omdat de schrijvers van de Idiotica hun dialektwoorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
burgerrecht wilden zien krijgen in het Nederlands, vernederlandsten zij de dialektvormen, zodat deze woordenboeken voor de studie van de klankleer haast geen waarde hebben. G.-V. echter tracht bij benadering de dialektvorm weer te gevenGa naar voetnoot(87), al moet men zelf Kortrijks kennen om zijn woorden juist te kunnen lezen, en al was het niet altijd eenvoudig alle spellingen juist te interpreterenGa naar voetnoot(88). Zijn belangstelling gaat trouwens niet uit naar woorden alleen, maar ook naar vormen; hij vergelijkt de vormen van één werkwoord naar gelang van de persoonsvorm (18-20, 41-43), de klankwijzigingen van een woord (5, 54) en ook de diminutiefsuffixen en tussenwerpsels trekken zijn aandacht. Het zou heel zeker nooit bij iemand opkomen, voor zulke fonetisch verminkte woorden burgerrecht op te eisen. Het pleit voor G.-V., dat hij belangstelling had voor het dialekt om het dialekt. Of was het louter folkloristische belangstelling voor de rariora et curiosa? Maar waar ligt de grens?
F. Debrabandere. |
|