De Leiegouw. Jaargang 1
(1959)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermdVerslagenVergadering van 12 september 1959:Lic. N. Delagrange behandelt de toponymie van Wakken. Hij geeft een overzicht van de verschillende etymologische verklaringen van de naam Wakken om daarna de toponiemen te bespreken die in verband staan met de heerlijkheid van deze gemeente. E.H. A. Deschrevel spreekt over het klokkengietersgeslacht De Leenknecht van HarelbekeGa naar voetnoot(1). Klokken door leden van deze familie gegoten, bevinden zich zowat overal, zelfs in Bretagne en Denemarken. Z.E.H. J. De Cuyper spreekt over de toestand van de Kortrijkse kapittelkerk na de slag van Westrozebeke in 1382. Hij behandelt achtereenvolgens de bloeiperiode onder deken Joost van Menen, de opstand van Gent van 1379 af, de nederlaag te Westrozebeke op 27 november, de residentie van de Franse koning Karel VI te Kortrijk van 1 tot 18 december, de ‘Bretoense furie’ en de brand van Kortrijk. In 1387 wordt Wouter Colin deken van het Kapittel, maar hij wordt einde 1389 reeds ontslagen om zijn langdurige afwezigheid. Op 21 januari wordt een Kortrijkzaan, nl. Zeger Crommelin tot deken verkozen. Tot slot van het eerste deel van deze studie behandelt spreker nog de konfiskatie in de Kasselrij, dus ook op Kortrijk-Buiten. | |
Vergadering van 10 oktober 1959:De sekretaris leest een mededeling voor op tekst van de hr. J. Berteele, die zich heeft laten verontschuldigen. In de biblioteek J. de Bethune werden nl. negen onbekende gelegenheidsversjes van G. Gezelle ontdekt. Z.E.H. J. De Cuyper geeft de voortzetting van zijn studie over de gevolgen van de slag van Westrozebeke. Deze belangrijke studie, die een geheel nieuw licht werpt op de gebeurtenissen van 1382, zal in de volgende jaargang worden gepubliceerd. Drs. K. Maddens, asp. N.F.W.O., behandelt de vrijbuiterij in West-Vlaanderen op het einde van de 18de eeuw: ‘Toen Gent zich op 17 september 1584 aan Alexander Farnese overgaf, was bijna gans Vlaanderen tot de gehoorzaamheid aan Filips II teruggekeerd. De Verenigde Provincies konden zich evenwel nog handhaven in enkele plaatsen, gelegen in het noorden van het graafschap. Vanuit deze basissen wisten de z.g. vrijbuiters door hun voortdurende overvallen gans Vlaanderen te terroriseren en er zelfs het ekonomisch leven te ontredderen. | |
[pagina 254]
| |
Oostende was de voornaamste uitvalbasis. Ook Sluis was tot de verovering van deze stad door Farnese in 1587 een belangrijke verblijfplaats van de vrijbuiters. Toen Oostende in 1604 in Spaanse handen viel, wisten de Verenigde Provincies opnieuw Sluis in te palmen. Deze stad nam toen de rol van Oostende over. Ofschoon de Verenigde Provincies de vrijbuiters steunden, kan men ze toch bezwaarlijk beschouwen als soldaten in de echte zin van het woord. Het waren veeleer avonturiers, verlopen kerels en soldaten die hun eenheid verlaten hadden. Onder hen bevonden zich veel Engelsen en zelfs Vlamingen. Wanneer ze gevangen geraakten werden zij gehangen en onthoofd, wat erop wijst dat zij als misdadigers en niet als soldaten aangezien werden. Hun optreden bestond in plundering, brandstichting, moord en geldafpersing. Hun durf was verbazingwekkend. Zo vielen zij af en toe met een groep een dorp of een kleine stad binnen om er te gaan roven. Er bleef de plattelandsbevolking maar één middel over om te ontsnappen aan de overvallen van de vrijbuiters en dit was het betalen van de brandschatting of de “contributie” die zij eisten. Ondanks het verbod van de centrale regering betaalden talrijke plaatsen, vooral in het Brugse Vrije, de brandschattingsgelden die ten goede kwamen aan de Staten Generaal van de Verenigde Provincies. Het weigeren van de “contributie” lokte harde represaillemaatregelen vanwege de vrijbuiters uit. De centrale regering, de Staten van Vlaanderen, de kasselrijen en de steden, troffen omvangrijke defensiemaatregelen. Ook de bevolking werd aktief in de strijd tegen de vrijbuiters betrokken. Zo werd in de dorpen een burgerwacht georganiseerd terwijl de overheid hoge premies voor het vangen of doden van vrijbuiters uitloofde. Alle maatregelen ten spijt bleef de onveiligheid op de buiten zeer groot. Eerst met het sluiten van het twaalfjarig bestand in 1609 kwam er een einde aan de vrijbuiterij die 25 jaar lang Vlaanderen in erge mate geteisterd had’. | |
Vergadering van 14 november 1959:De voorzitter deelt mee dat er voor de aangekondigde bestuursverkiezing geen kandidaturen werden gesteld, zodat het waarnemend bestuur aanblijft gedurende de twee volgende jaren. De voorzitter bedankt dan ook de leden voor het vertrouwen dat zij aldus in het bestuur gesteld hebben. E.H. G. Billiet bespreekt schilderwerken die van Kortrijks in vreemd bezit zijn overgegaan. Op 12 september 1794 werden uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk en het Sionklooster te Kortrijk vier schilderijen weggehaald om naar Frankrijk te worden overgebracht. De kapittelkerk ontroofde men volgende schilderijen: A. Van Dycks ‘Kruisoprichting’, die echter na de nederlaag van Napoleon in 1815 naar Kortrijk terugkeerde; Casper de Crayers ‘Tenhemelopneming van Maria’, die zich nu in het museum van Dijon bevindt; ‘De marteldood van de Hl. Katharina’ eveneens van Casper de Crayer, nu in het bezit van het museum van Grenoble. Uit het Sionklooster voerde men Jordaens' ‘Aanbidding van de herders’ weg, welk schilderij zich nu in het museum van Mainz bevindt. Verder bevond zich tot 1880 ‘De Verrijzenis van Christus’ van Geeraard Segers in de Sint-Michielskerk te Kortrijk. Dit werk is nu in privaat bezit te Brugge. Lic. L. Bekaert behandelt het huwelijk in de Kortrijkse folklore.
F.D. |
|