De Leiegouw. Jaargang 1
(1959)– [tijdschrift] Leiegouw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Romaanse invloeden bij de Kortrijkse persoonsnamen van omstreeks 1400LeysGa naar voetnoot(1) wees reeds op het groot aantal Franse leenwoorden waaruit de appellativische woordenschat der bij- en spotnamen, voorkomend in een 14de-eeuws renteboek uit Maritiem-Vlaanderen, is samengesteld. In een latere bijdrageGa naar voetnoot(2) behandelde hij bovendien 56 namen van Romaanse oorsprong, op een totaal van iets meer dan 250 bij- en beroepsnamen opgetekend uit de Westvlaamse oorkonden tot 1225. Terecht merkt Leys op dat de invloed van het Frans ‘dient beschouwd te worden in het ruimer verband van de algemene kultuurinvloed die op dat ogenblik van uit Noord-Frankrijk over gans West-Europa is uitgegaan.’ Gelet enerzijds op de velerlei betrekkingen die Vlaanderen met Franstalige gebieden onderhield, en anderzijds op de ligging van West-Vlaanderen aan de periferie van het Nederlands taalgebied, hoeft een sterke Franse invloed ons geenszins te verwonderen. Indien Romaanse invloed vastgesteld wordt in onze kuststreek in de 14de eeuw en in het West-Vlaanderen van vóór 1225, dan mag hij a fortiori verwacht worden in Kortrijk omstreeks 1400Ga naar voetnoot(3). Vooreerst is het graafschap Vlaanderen in het jaar 1384 het Boergondisch tijdperk ingetreden, en bovendien ligt Kortrijk op amper 30 km van Rijsel en op 28 km van Doornik, twee centra waarmee de stad drukke betrekkingen onderhieldGa naar voetnoot(4). Niet alleen de Romaanse invloed, maar tevens de rechtstreekse afhankelijkheid van Romaanse modellen uit zich trouwens al in de verbastering van de taal van onze dokumenten. De teksten - alle in het Diets opgesteld - zijn doorspekt met Franse woorden als kemineye (= cheminée), gouvernance, soustenance, constraingeeren, torche, saufconduite, enz... Jan van den Abeelle wordt in 1423 als baerbier en in 1424 als surgien vermeld, maar meester Renaut de Pruilly - voor- en toenaam laten vermoeden dat hij een vreemdeling was - wordt in 1418 geciteerd om medecijn vander | |
[pagina 96]
| |
stede te zineGa naar voetnoot(5). Bij de dubbele toenamen wordt de tweede toenaam veel vaker door dit dan door die men zeit ingeleid. In de registers van de Vierschaar treft men daarenboven het eigenaardige feit aan dat, al is de tekst in het Vlaams opgesteld, de griffier de data in het Frans opmaakt, zoals in het volgend voorbeeld: 1380 van dat hine beclacht hadde ende niet ter vierscare ne cam fait le xxvii jour davril lan lxxx... fait comme devant, fo 54. Vergelijk eveneens: 1422 Hector van Veurout hooch bailliu = 1422 Ector de Veurhoute bailli du dit lieu de Courtray; alsook 1419 Jacop de Brulle dit Pollier = 1441 Jacop vanden Bruulle dit Polyere. Laten wij nu de gevallen beschouwen waar gewone appellatieven, van Romaanse herkomst, als toenaam voorkomenGa naar voetnoot(6). Ardeel: Fonetische spelling voor hardel ‘corde’ of ‘jeune garçon, vaurien, coquin digne de la corde’ (GodefroyGa naar voetnoot(7) IV, 418-19). DauzatGa naar voetnoot(8) 320 meldt bovendien de afleidingen Hardelet en Hardelin. Ballary: Deze zeldzame naam kan een nevenvorm zijn van ofra. balerie ‘danse, divertissement’ (Godefroy I, 563). Vergelijk verder met Danset en Tryoel, namen met gelijkaardige betekenis. Bazelare, de: Godefroy I, 549 kent badelaire, baselaire ‘sorte de sabre ou de cimeterre, coutelas... une épée courte, large et recourbée’. In deze zin verklaart Dauzat 31-32 de naam als beroepsbijnaam ‘surnom du marchand ou du porteur de l'arme’. Leys, Rom. 154 vermeldt de vorm (met metatesis) Baderel. Bastaerd: Dit woord wordt in onze wezerijregisters altijd gebruikt om onwettige kinderen aan te duiden. Franck-Van WijkGa naar voetnoot(9) 36 leidt bastaard af van ofra. bastard. Zie ook Leys, Rom. 155. Bastoen: Mnl. wdb.Ga naar voetnoot(10) I, 594 kent bastoen < ofra. baston ‘(wandel) stok of in de wapenkunde: een schuinstaak wat het onderscheidingsteken was van jongere of van onechte zonen uit adellijke huizen’. Godefroy I, 595 meldt baston ‘commandement, arme, canon, bouche à feu’. Zie ook Dauzat 30. | |
[pagina 97]
| |
Bataille: Bataelge < ofra. bataille ‘strijd, veldtocht, slagorde, legerafdeling’ (Mnl. wdb. I, 595). Zie ook Godefroy I, 596 en Dauzat 30. Bernage, Bournage: Godefroy I, 587-88 kent barnage, bernage ‘corps des barons, ...noblesse, ...courage, ...exploit d'armes, etc...’, maar ook (I, 727) brenage, bernage, barnage, bornage ‘redevance en son, que des vassaux payaient d'abord à certains seigneurs pour la nourriture de leurs chiens; cette redevance a été ensuite évaluée en avoine et autres grains, ou en argent’. Wij wijzen erop dat in onze bronnen de naam bernage eveneens naast de variante bournage voorkomt, en dat Clais Bernage in 1418 ontvanger is van den tiendepenninghe en in 1422 en '24 inner van de bierassise. Is er een verband te zoeken tussen beroep en toenaam, of is het een koïncidentie? Blancpain: ‘Pain blanc, surnom de boulanger’ (Dauzat 46). Blondeel: Blondel ‘blond’ (Godefroy I, 663). Boraet: Godefroy I, 685 meldt borat ‘tapis de laine, étoffe de laine’, maar tevens barat (I, 576-77) ‘tromperie, ruse’; hij vermeldt er bovendien de persoonsnaam Barat in Normandiё. Dauzat 24 verklaart eveneens barat als ‘tromperie’, alsook Mnl. wdb. I, 573-76: baraet, ofra. barat ‘bedrog’. Spijts de afwijkende eerste lettergreep kan Boraet toch op Baraet teruggaan, mits klinkerwisseling in voortonige syllabe (vgl. Bernage). De toenaam Barat komt nog voor in: 1313 Jehan baratGa naar voetnoot(11), en in: 1237 quod Simon dictus Baras... a predicto Simone dicto BaratGa naar voetnoot(12). Te Kortrijk noteerden wij voorts in 1362 het BaraetstraetkinGa naar voetnoot(13). Bossier: Hoort het bij het door Godefroy I, 675 vermelde boisier, adj. ‘trompeur’? Hij kent immers bij het ww. boisier ‘tromper’ de nevenvorm bossier! Bouchelin: Hoort vermoedelijk bij bocel, boucel, bouchel ‘petit tonneau’ (Godefroy I, 668). Bouchier: Godefroy I, 695 kent bouchier ‘bourreau, gardien du bûcher’. Boustrelier: Godefroy I, 692 vermeldt slechts bostelier ‘celui qui met en botte’. Blijkens JacobssonGa naar voetnoot(14) komt de afwisseling o/ou vaak voor in | |
[pagina 98]
| |
voortonige syllabe; hij citeert Gobert/Goubert, Godefroit/Goudefroit, Robert/Roubert, bochier/bouchier, bolangier/boulangier en fornier/fournier. Vgl. ook de Kortrijkse vormen Bernage/Bournage en Godalier/Goudalier. De overtollige r is vermoedelijk hyperkorrekt, vgl. beneden Plaestier (waar de r uitgevallen is) voor plaestrier. Brits, de: Leys, Rom. 157 denkt zowel aan mnl. britse < ofra. briche ‘damschijf’, als aan mnl. britse, brutse < ofra. broche ‘puntig voorwerp, haak, sieraad’ (Mnl. wdb. I, 1446). Bruneel: Brunel, adj. ‘brun’ (Godefroy I, 747). Zie ook Leys, Rom. 157. Danset: Godefroy II, 421 meldt dansel, met een hele reeks varianten, ‘jeune homme’. Zie ook Leys, Rom. 159 die dans als ‘heer’ opvat. Dauzat 174 vat danse en danset nochtans op als ‘surnoms probables de danseur ou de tenancier de bal’. Vgl. Ballary en Tryoel. Folaert: Godefroy IV, 52 kent folin - ook als persoonsnaam - ‘fou’. Dauzat 261 meldt Fol, Lefol, Follet, Follot en Folliard, welke laatste vorm bij als een pejoratieve afleiding van folie beschouwt. Goudalier: Godalier, goudalier ‘brasseur ou buveur de bière’ (Godefroy IV, 299). Joeye, Joeyaert: Joye, van fra. joie ‘vreugde’ (Mnl. wdb. III, 1052), ‘jouissance, divertissement populaire’ (Godefroy IV, 647). Caerpentier, de: Carpentier is een Normando-Pikardische vorm voor Charpentier (Dauzat 89). Caneele: Hoort het bij canel ‘terme de tisserand’ (Godefroy I, 776), of bij Canelle ‘tuyau, robinet’ (Dauzat 83)? Ten gunste van de eerste betekenis spreekt het feit dat volgens Dauzat Canelle uit het Zuiden stamt en pas in de 16de eeuw in het Frans is overgegaan. Zie ook Mnl. wdb. III, 1164-5. Cantecler: Chantecler ‘nom du coq dans le roman de Renart’ (Godefroy II, 56). Castelein: Mnl. wdb. III, 1222 leidt castelein af van mlat. castellanus, fra. châtelain ‘slotvoogd’. Dauzat 115 houdt de naam voor een ironische spotnaam. Cauchement: Couchement ‘action de se coucher, le coucher’ (Godefroy II, 330). Dauzat 151 geeft andere afleidingen van coucher als Couchaud en Couchard ‘sobriquet probable d'un coureur de femmes’. Coussement bestaat als familienaam nog in Zuid-West-Vlaanderen. Cauwelier: Mnl. wdb. III, 2240 vermeldt cuwe of cauwe < ofra. cue en fra. cuve ‘kuip, vat’. Cauwelier beantwoordt derhalve aan Cuvelier ‘tonnelier, faiseur de cuves’ (Godefroy II, 410). | |
[pagina 99]
| |
Cordier: Cordier ‘bateau employé par le pêcheur qui pêche avec des cordes garnies d'hameçons’ (Godefroy II, 301). Cornuweel: Godefroy II, 307 geeft voor cornuel drie betekenissen: ‘1o sorte de bâton; 2o qualificatif d'un mouton, d'une bête à cornes; 3o échaude’. De w in Cornuweel is hiaatvullend, vgl. Rueel = Ruweel. Cortooys: Cortois < fra. courtois ‘hoffelijk’ (Mnl. wdb. III, 1956). Zie ook Dauzat 157. Loket, Locquet: Loquet ‘serrure, fermoir’ (Godefroy V, 31). Lours: Ours, Lours ‘montreur d'ours ou homme peu sociable’ (Dauzat 458). Vgl. de Beere (3). Louvin: Lovin, louvin, adj. de loup ‘fig. de loup; horrible, menaçant’ (Godefroy V, 44). Zie ook lovin bij Leys, Rom. 165. Lovet: Lovet. louvet ‘louveteau’ (Godefroy V, 43). Maelfeit: Malfait ‘1o méfait, mauvaise action; 2o diable, démon’, werd in de tweede betekenis ook als scheldwoord gebruikt (Godefroy V, 119). Volgens Dauzat 408 betekent Maufait ‘mal fait’. Manieren: Maniere ‘apparence, modération, mesure, intention, coutume, conduite’ (Godefroy V, 149); ‘qui a la manière’ (Dauzat 412). Messagier, de: Messagier < ofra. messager ‘bode’ (Mnl. wdb. IV, 1487); ‘sergent, huissier’ (Godefroy V, 303). Paermentier, de: Parmentier < ofra. parmentier ‘kleedermaker’ (Mnl. wdb. VI, 150); parementier ‘tailleur’ (Godefroy V, 758). Dat dit woord volledig burgerrecht verkregen had blijkt uit: 1410 Jan Hameyde de paermentier. Pa(i)ge, (de): Page < fra. page ‘edelknaap’ (Mnl. wdb. VI, 39); page ‘jeune garçon attaché au service d'un roi, d'un prince; jeune valet’ (Godefroy X, 254). Parent: Parent ‘père’ (Godefroy V, 759; Dauzat 463). Paroet: Dauzat 464 acht het mogelijk dat Parot een vleivorm is van Paris, maar geeft er de voorkeur aan Parot als een variante van Parrot te beschouwen ‘bélier, nom de chien de berger dans le Midi: surnom de berger ou sobriquet’. Godefroy V, 789 kent parrot ‘carreau empenné de bois’. Pentsier, Peyntchier: Mnl. wdb. VI, 266 pensiere < ofra. penciere, panciere ‘pantser’. De affrikaat alsook de ch-spelling verraden duidelijk Pikardische herkomstGa naar voetnoot(15). In onze bronnen treffen wij overigens nog aan: | |
[pagina 100]
| |
gouvernanc(h)e; pancher naast: 1408 pantsierGa naar voetnoot(16); 1369 Hannin de PrincheGa naar voetnoot(17). Plaestier: Plaestrier < ofra. plastrier = plaesterare. In onze bronnen worden de twee benamingen (met Frans en mnl. suffix) voor dezelfde persoon gebruikt. Het uitvallen van de r in plaestier is vermoedelijk te verklaren door de nabijheid van de eind-r; vgl. uitstoting van r na voorafgaande r in Gerrat, Bernat en EveradGa naar voetnoot(18). Plo(u)vier: Wij vonden slechts plouvier ‘gouttière’ (Godefroy VI, 232), waarom Dauzat 489 aan een ‘surnom de couvreur’ denkt. Pollier: Poulier ‘poulaillier’ (Godefroy VI, 349). Voor o/ou, zie boven Boustrelier. Pontuere: Godefroy VI, 275 meldt ponteure ‘ponte, progéniture’. Volgens Mnl. wdb. VI, 509 & 522 is poenture een mnl. vorming van poent < ofra. point ‘1o zaak; 2o zedelijke eigenschap; 3o schilderij’. Provost, Profst, de: Propoost, proofst < ofra. prevost ‘proost’ (Mnl. wdb. VI, 750); ‘prévôt’ (Godefroy X, 416). Pruedom: Preu d'homme ‘homme probe et sage’ (Godefroy VI, 398-400). Quareelbackere, -makere, de: Quareel < ofra. carrel ‘tichel, gebakken steen’ (Mnl. wdb. VI, 846). Rosseel: Rossel ‘rousseau, qui a les cheveux roux’ (Godefroy X, 592). Ru(w)eel: Ruele ‘ruelle, rue très étroite’ (Godefroy X, 599). Let op de hiaatvullende w als in Cornuweel. Sage: Dauzat 534 geeft naast deze vorm ook de naam Lesage ‘sage; savant’. Sakier: FranssonGa naar voetnoot(19) meldt: 1280 Henr. le Sachiere; naar Godefroy verklaart hij de naam als ofra. sachier ‘fabricant de sacs’. Sa(u)vage: Sauvage, savage, bnw. < ofra. fra. sauvage ‘wild, onbeschaafd’ (Mnl. wdb. VII, 190); Sauvage ‘homme peu sociable’ (Dauzat 543). Tierchelet: Tiercelet ‘faucon’; tiercelin ‘nom propre du corbeau; étoffe tissée de trois espèces de fils’ (Dauzat 570). Wij noteerden de naam | |
[pagina 101]
| |
ook als voornaam: 1382 lands van mer Tierchelette vander BareGa naar voetnoot(20) in Dottenijs. Tournoeys: Tournois ‘originaire de Tours’, en tevens ‘marchand de livres tournois’ (Dauzat 574). Trailgier: Lijkt gevormd te zijn uit tralie, trailge < ofra. traille ‘traliewerk’ (Mnl. wdb. VII, 638). Zie ook Godefroy X, 794. Tryoel: Dauzat 578 kent slechts Triolet ‘danse, surnom de baladin ou de danseur’. Vgl. Ballary en Danset. Tuerluere: Dauzat 581 kent Turlure in Normandië, en ofra. turelure ‘cornemuse, qui symbolisa les maris trompés’. De naam Turlot (in onze bronnen Tuereloet), beschouwt hij als een hypokoristische vorm ervan. Mnl. wdb. VIII, 771 kent de betekenis ‘deuntje’ en bij uitbreiding ‘fabeltje, beuzelpraatje’. Vailgant: Vaillant ‘courageux’ (Dauzat 583).
Niet alle in bovenvermelde namen schuilende appellatieven zijn nochtans als leenwoorden te beschouwen. Leenwoorden zijn klaarblijkelijk deze woorden die wij in de Kortrijkse bronnen als appellatieven terugvinden, zoals bastaerd, messagier, paermentier, pantsier, proofst, quareel, traille (als huisnaam); vanzelfsprekend hebben de in het Mnl. wdb. opgenomen woorden in het Middelnederlands burgerrecht verkregen. Heel wat Franse namen zullen evenwel als toenamen van inwijkelingen of hun afstammelingen, hun plaats onder de Kortrijkse persoonsnamen ingenomen hebben, wat dan eens te meer op het intens verkeer tussen Romaanse gebieden en Kortrijk wijst. Dit wordt trouwens nog geïllustreerd door de geografische toenamen. Het gaat echter niet op elke Franstalige plaatsnaam in een Romaans gebied te willen situeren. De naam van Bilgemont kan teruggaan op Billemont, heerlijkheid in Menen-Buiten (De FlouGa naar voetnoot(21) II, 47). Is de herkomst van Nuevyle in één van de Noordfranse lokaliteiten met de naam Neuville (Dauzat 450 & VincentGa naar voetnoot(22) 292) te zoeken, of in de heerlijkheid Neufville te Pittem (De Flou XI, 214)? Van den Vergyere bevat fra. verger ‘nom de hameau très répandu (surtout Centre et Ouest)’ (Dauzat 591), maar kan toch uit de plaatsnaam de Vergiere uit Oostvleteren of uit Diksmuide te verklaren zijn (De Flou XVI, 261). Van Wadripont ten slotte kan evengoed op Wadripont ‘heerlijkheid te Caster’ | |
[pagina 102]
| |
(De Flou XVI, 1010), als op Wattripont in liet arrondissement Doornik teruggaan. CarnoyGa naar voetnoot(23) II, 738 meldt ons trouwens voor deze gemeentenaam de vorm Wadripont in 1112.
De volgende geografische toenamen zijn echter kennelijk namen van inwijkelingen uit Romaans taalgebied. Aet, van: Aat, stad in Henegouwen, fra. Ath. Atracht, van: Atrecht, fra. Arras, hoofdplaats van Artois. Beaumont, van: Beaumont, gemeente in de provincie Henegouwen. Bordeaux, van: Bordeaux, hoofdplaats van het departement van de Gironde (Frankrijk). Bos, Boz, du: Frans ekwivalent van ons vanden Bossche. Dauzat 53 kent Bos, naast Delbos en Dubos. Bruyere: Bruyère ‘lieu couvert de bruyères’ (Dauzat 72). Bruyère is o.m. de naam van een berg bij Saint-Omer (De Flou II, 977). Zie voorts Vincent 243. Drumez, Durmes, Rumes, van: Drumez, heerlijkheid te Luingne, Herseaux en Moeskroen (De Flou III, 638). Kaernyere, vanden: Vincent 246 kent Carnières o.m. in het dép. du Nord. Kelgewier: Dat de lg-spelling de gemouilleerde l moet weergeven, en dat de naam een Romaanse plaatsnaam is, blijkt uit: 1428 Lotaert dele Caillewiere. De Flou VI, 1174 kent in 1429 la Callewiere, een plaatsnaam te Moeskroen. Colombyere, van den: Colombiers ‘nom de lieu fréquent’ (Dauzat 142). Croeys, van: De Flou VIII, 775-7 meldt la Croix te Blandecques, Caffiers, Cuinchy-lez-La Bassée enz...; à le Crois te Bancres in 1286; la Croix in 1451 te Moeskroen; le Crois in 1286 te Wierre-Effroy. Mortaengen, van: Mortagne ‘nom de localités d'origine (Orne, Manche)’ (Dauzat 442). Vincent 131 kent Mortagne in het dép. du Nord en het Pas-de-Calais. Mosscheroen, (van): Moeskroen, taalgrensgemeente in het arrondissement Kortrijk. Pruilly, de: Zowel de voornaam Renaut, als de toenaam wijzen hier op Romaanse herkomst. Rameis, van: Ramais, leengoed te Moeskroen (De Flou XIII, 254). | |
[pagina 103]
| |
Rijssele, van: Rijsel, fra. Lille, stad in Waals-Vlaanderen. Saerteele, van den: Le Sartiel, plaats te Moeskroen (De Flou XIV, 54). Trois, van: Dauzat 579 kent de plaatsnamen Troy en Troyes. Ook de volgende toenaam lijkt wel Romaans te zijn: Salenbyen: Dauzat 537 vermeldt Salembier, naast de (o.m. Pikardische) variante Salembien. Met de verklaring weet hij echter geen blijf en vermoedt slechts dat Salembier een verfransing zou zijn van Baskisch Salaberry. MichaëlssonGa naar voetnoot(24) citeert in 1313 ysabiau saillentbien. Hij brengt de vorm terug tot (la compaingnie des) Sail-en-biens, d.i. Salimbene, waarvoor hij naar Géraud en Pachnio verwijst. De familienaam Salembier is nog steeds bekend in het Kortrijkse.
Ook bij de voornamen treffen wij Franse vormen aan: Bauduin, Fierabras, Fransoys, Galant, Galein, Galiot, Griffon, Hellin, Jaquemard, Jacot, Juquemijn, Jehan Lauweretkin, Ligier, Mahieu, Moreel, Percheval - Perche, Paesschier, Pieraert, Pieret, Reynier, Renaut, Rychier, Romein, Taillefer, Venand. Bij de meisjesnamen: Alijsse, Jaquemijnne, Jehane, Hannette, Luucien, Mazeleenne, Minne. Het zal derhalve niemand meer verwonderen dat wij in onze bronnen eveneens Franse patro- en metroniemen aantreffen: Gawein gaat terug op Gauvain, fra. voor WaleweinGa naar voetnoot(25). Gill(i)oen is een vleivorm met -on-suffix van Gilles (Dauzat 292). Ghyot: Vermoedelijk zelfde naam als Guyot, vleivorm op -ot van Guy, uit germ. Wido (Dauzat 316). De spelling zonder u is geen bezwaar, vermits VerkestGa naar voetnoot(26) mijns here Guys naast mijns here Gys vermeldt. Godebeert, Gobert: Franse vormen voor GodebrechtGa naar voetnoot(27). Gosseel: Vleivorm op -el van germ. GodsoGa naar voetnoot(28). Teoretisch kan Gosseel evenwel een hyperkorrekte vorm zijn voor Goussaud (Dauzat 302). Houdoene: Vorm met hyperkorrekte h voor fra. Odon of Oudon (Dauzat 455 & 458). Jaqueloot: Vleivorm op -lot van Jacques (Dauzat 338-339). | |
[pagina 104]
| |
Cottin: Verkorte vorm van vleivorm met ‘Suffixenhäufung’, zoals Jacotin of Nicotin. Vgl. 1459 Jacotin le Roy f. JansGa naar voetnoot(29). Mahieu: Volgens Dauzat 405 een Normando- Pikardische vorm voor Mathieu = Matthaeus. Ogiers: Net als bij Rogier en Renier en bij de voornaam Ligier wijst de -ier-uitgang op Franse herkomst. Pierman, Pyers: Resp. -man-afleiding en genitief van Pier, fra. voor Pieter (Dauzat 482-3). Re(yn)nier: Reynnier kan als een kontaminatie opgevat worden van Diets Reynaer en fra. Renier. Tybaut: Franse vorm voor Dibboud (Dauzat 328). Widoet: Vleivorm op -ot van germ. Wido. De w is geen bezwaar vermits Mw. TavkrnierGa naar voetnoot(30) erop wijst dat in het Pikardisch zowel g als w voorkomt aan het begin van Germaanse persoonsnamen. JacobssonGa naar voetnoot(31) 52 merkt hetzelfde verschijnsel op in Lotharingen.
Bij nog andere namen blijkt de Pikardische herkomst uit het konsonantisme, zoals in de varianten: Champin/Tsamppin, Chierland/Tsierland, Menchier/Mentsier/Mantsier, Percevael/Percheval/Pertse, vanden Tsaerteelle/ -Saerteelle, Vincent/Vinchent/Vinchont/Vinchant/Vintsant/ VinsantGa naar voetnoot(32). De ts-spelling verraadt duidelijk de Normando-Pikardische affrikaat, die volgens GossenGa naar voetnoot(33) 71-73 zowel met c als met ch gespeld werd. In verband hiermee kunnen wij Bossaert/Bussaert uit de Franse vorm Burchard verklarenGa naar voetnoot(34). De r viel uit na vokaal en vóór konsonant (zie Bach). De r-loze vorm vinden wij in BouchardGa naar voetnoot(35), voornaam van de eerste echtgenoot van Margaretha van Constantinopel, beter bekend als Burchard van Avesnes. Een stapje verder brengt ons de vorm Botsaert die | |
[pagina 105]
| |
in de Reinaert (vers 3372)Ga naar voetnoot(35) voorkomt. De laatste stap ten slotte (nl. van Botsaert tot Bossaert) is niet groter dan die van Vintsant tot Vinsant enz...Ga naar voetnoot(36). Voorts was er nog de variante Mene hier/Mantsier en Vincent/Vintsant. Ook deze spelling ‘an pour en étymologique’ vinden wij in het Pikardisch terug (Gossen 50-51). De dubbele ss in Bussoen naast Buzoen, kan te verklaren zijn door hypokoristische geminatie, maar evenzeer door een Pikardische herkomst of invloed. Gossen 85 geeft o.m. acusser, asissent, cemisse als voorbeelden. Ook de voornaam Feinsin en de toenaam Veys kunnen slechts uit het Frans verklaard worden. Wij hebben vroeger reeds de identiteit Feynsin = Vincent bewezenGa naar voetnoot(37). De gelijkluidendheid van fra. -in en -ain maakte een vorm FainseGa naar voetnoot(38) mogelijk, die aanleiding gaf tot het ontstaan van de mnl. vormen Feinsin en Feis of Veys. Het uitvallen van de n vóór s levert evenmin moeilijkheden op, blijkens: 1316 Feinsin Comijn = Feysin ConinGa naar voetnoot(39).
F. Debrabandere. |
|