Vakboeken
Ghesquiere-Bouckaert, Rita. Het verschijnsel jeugdliteratuur. - Leuven/Amersfoort: Acco, 1986. - 2e, herziene druk. - ISBN 90-334-1436-8.
Hoewel Ghesquiere in het ‘Woord vooraf’ suggereert dat de tweede druk van haar handboek nogal gewijzigd is, is dat slechts in beperkte mate het geval. Het enige nieuwe hoofdstuk(je) is er een over ‘triviale jeugdliteratuur’: eigenlijk curieus, aangezien zij in haar boek het kunstkarakter, of liever het ontbreken daarvan in veel jeugdliteratuur, zo benadrukt. De hoofdstukken over ‘analyse’ en ‘evaluatie’ zijn een beetje uitgebreid, maar de opzet van het boek is exact hetzelfde gebleven.
Ghesquiere gaat niet uit van een echte probleemstelling. Haar studie is een nogal eclectische beschouwing over het verschijnsel jeugdliteratuur. Doordat zij uitgaat van het bekende communicatiemodel zender-ontvanger kan zij veel kwijt van wat op allerlei terreinen over jeugdliteratuur is verschenen. Zij laat zien dat de communicatie op dit gebied haar eigen wetmatigheden bezit: de afstemming op de jonge lezer en de belangrijke rol van de bemiddelaars (ouders, leerkrachten).
In haar hoofdstuk over de definiëring hanteert Ghesquiere het begrip ‘jeugdliteratuur’ als overkoepelende term. Zij sluit door de jeugd geschreven teksten uit en beperkt zich tot voor de jeugd geschreven teksten of tot jeugdliteratuur geworden teksten.
Het beperkte (of juist pluriforme, en hierin manifesteert zich het handboekkarakter van haar studie) van haar definitie is dat deze zich niet in één formule laat vangen. In de eerste plaats noemt zij jeugdliteratuur een historisch verschijnsel, waarvan de ontwikkeling eerder in pedagogische termen - in haar ogen ten onrechte - dan in literaire termen beschreven is. In de tweede plaats situeert zij - net als Zohar Shavit in haar onlangs verschenen Poetics of Children's Literature - de jeugdliteratuur in het totale literaire systeem, op basis van de zogenaamde ‘polysysteemtheorie’. De jeugdliteratuur is dan een ‘literaire subsysteem’ met een geringe (literaire) status ten opzichte van andere literaire subsystemen, waarbij zij, terecht, opmerkt, dat sinds de tweede helft van de jaren '60 een verschuiving naar het centrum (de literaire ‘canon’) te bespeuren valt. Jammer is dat Ghesquiere niet echt de oorzaken van die verschuiving aangeeft (literatuurwetenschappelijke ontwikkelingen (receptie-esthetica), literatuurdidaktische vernieuwingen, sociologische ontwikkelingen (emancipatie jeugdcultuur)). In de derde plaats gaat zij nogal diepgaand in op het kunstkarakter van de jeugdliteratuur. Haar opvatting dienaangaande is te herleiden tot de (fenomenologische) visie op het kunstwerk van Roman Ingarden; ‘literatuur is een harmonisch samenspel van klanklaag, betekenislaag en opgeroepen werkelijkheid, uitmondend, als het goed is, in een metafysische idee’. Minstens zo belangrijk in dit verband acht zij de aanwezigheid van ‘Unbestimmtheitsstellen’, d.w.z. de (jeugd)-literaire tekst móet een zekere mate van onbepaaldheid bezitten, die pas door de lezer/interpretator zijn werkelijke esthetische waarde verkrijgt. Veel jeugdliteraire teksten voldoen h.i. niet of nauwelijks aan dit criterium, voornamelijk door de erin aanwezige opgelegde tendens. Moralisme immers
verdraagt zich slecht met de door Ghesquiere voorgestane onbepaaldheid.
Ik zou als kritiek op de studie het volgende willen opmerken. Te zeer verwaarloost Ghesquiere de aparte status van de jeugdliteratuur. Haar literatuuropvatting is rechtstreeks ontleend aan die over literatuur voor volwassenen (vgl. Ingarden). Het gevolg hiervan is dat zij vooral de nadruk legt - in deze versie iets minder dan in de eerste druk - op de jeugdliteratuur als kunstobject, wat met name naar voren komt in haar strikt literaire, bijna structuralistische analyse-model. Hoewel ze aandacht besteedt aan pedagogische, psychologische en in iets minder mate sociologische onderzoeksmethoden, komt zij niet echt tot een integratie van literaire en meer sociaalwetenschappelijke zienswijzen. Er is niet sprake van een multi-disciplinaire aanpak. Ze worden te zeer naast elkaar gepresenteerd, terwijl de specifieke status van jeugdliteratuur het m.i. bijna noodzakelijk maakt dat ze in elkaar geschoven worden. Een ander punt van kritiek betreft de buitengewoon geringe aandacht voor jeugdpoëzie. Ik had liever gezien dat Ghesquiere haar boek met meer informatie over dit subgenre (zowel theoretisch als praktisch) aangevuld had.
De geleverde kritiek neemt overigens niet weg, dat ik de studie van Ghesquiere beschouw als een zeer handzame inleiding in de jeugdliteratuur. De kracht ligt voornamelijk in het feit, dat Het verschijnsel jeugdliteratuur een keurig geordende en goed gedocumenteerde inventarisatie van de huidige stand van zaken van het jeugdliteraire onderzoek genoemd kan worden.
- Harry Bekkering