Een lees- en zangboekjen voor de jeugd
(1853)–Anoniem Lees- en zangboekjen voor de jeugd, Een– Auteursrechtvrij2.Zijt gij dan uit Jerusalem
Alleen als vreemdeling gekomen,
Dat gij, van 's volks ontzette stem,
De maar niet hebt vernomen?
| |
[pagina 133]
| |
3.Op Jesus was de hoop gesteld,
Als wie eens Isrêl zou bevrijden:
En zie, vervolgd, gesmaad, gekweld,
Moest Hij het zwaarste lijden.
| |
4.Hij stierf aan 't Kruis een wreede dood,
En reeds de derde dag was 't heden
Sints Hem het nieuwe graf besloot,
Na dat Hij had geleden.
| |
5.'t Is waar, daar is een vrouwenschaar,
Aan 't graf geweest om Hem te zoeken,
Zij kwamen, en zij vonden daar
Niet anders dan de doeken.
| |
6.Ze aanschouwden toen in wit gewaad
(Zoo meldden zij) twee Hemelgeesten,
Maar och, het geeft ons luttel baat:
Wij missen 't allermeeste.
| |
7.‘O dwazen, van geloof zoo kleen,
Moest dan de Christus dit niet lijden
Om in te gaan ten heerlijkheên,
Na zijn triomf in 't strijden?’
| |
[pagina 134]
| |
8.En luistrend naar hetgeen Hij sprak
Zijn zij tot Emaus opgetreden:
Komt met ons binnen, onder dak:
't Is laat, schort hier uw schreden.
| |
9.En ziet, Hij bleef hun dischgenoot,
En als Hij neder was gezeten,
Zoo brak Hij hun 't gezegend brood,
En gaf het hun tot eten.
| |
10.En 't Heilig Licht van God den Heer
Drong in hun vurig starende oogen.
Zij kenden hunnen Meester weêr;
Maar och, Hij was 't onttogen.
| |
11.Was 't niet, zoo vraagde Cleophas,
Als of een vlam ons hart verteerde
Toen Hij met ons ter wandling was,
En ons de Schriften leerde?
| |
12.En aanstonds zijn zij heengegaan
Naar Salem bij de wachtende elven:
Ja, ja, de Heer is opgestaan;
Verscheen aan Petrus-zelven!
| |
[pagina 135]
| |
13.En wij, die in de duisternis
Der wereld U met vreugd hervinden:
Ach Heere, toef aan onzen disch
En toon uw glans den blinden!
|
|