Een lees- en zangboekjen voor de jeugd
(1853)–Anoniem Lees- en zangboekjen voor de jeugd, Een– Auteursrechtvrij2.En Joseph gaat met haaste
Waar hij den ezel vindt,
En heft hen in den zadel,
De Moeder en het Kind.
| |
[pagina 88]
| |
Zij voeren naar Egypte
Door bosch en zandwoestijn;
Daar heeft de macht geblonken
Van 't zoete Kindekijn.
| |
3.De zon stond op de vlakte
En brandde tong en mond,
Tot waar in 't verre Westen
Een koele palmboom stond.
‘O laat ons daar wat rusten,
En scheppen nieuwen moed,
Ik kan niet verder trekken
Met dit mijn Kindtjen zoet.’
| |
4.En toen zij was gezeten
De lieve Moedermaagd:
‘Ei,’ zegt ze, ‘met de vruchten
Die deze palmboom draagt,
Ei, mocht ik daarmeê laven
Mijn herte vol van rouw!Ga naar voetnoot1
Wee, dat ik met mijn Kindtjen
Dus vroeg al dolen zoû!’
| |
5.‘Och,’ sprak toen de oude Joseph,
‘Och spaar mij dat verdriet:
| |
[pagina 89]
| |
De boom is hoog van takken,
En klimmen kan ik niet.
Helaas, hier kwame ons beter
Wat brood en goede wijn,
Waarmeê ik u mocht spijzen
En 't zoete Kindekijn.’
| |
6.Maar Jesus was gezeten
Op Lieve Moeders schoot,
En zie, Hij hief het handtjen,
Of Hij den boom gebood.
De palmboom neigde neder
En boog zijn dadels af,
Dat zich de Moeder spijsde,
En 't Kindtjen laafnis gaf.
| |
7.De boom met frissche vruchten
Van zoeten geur bezwaard,
Op 't wenken van het Kindtjen
Boog straks zijn top ter aard:
Zoo moeten wij ons neigen
Voor Jesus wel bemind,
Aan liefdewerken vruchtbaar
Van zoeten geur voor 't Kind.
| |
8.En in den koelen lommer
| |
[pagina 90]
| |
Ontwelde een watersprank,
En schonk het minlijk drietal
Den frisschen afscheidsdrank.
En Joseph trad bewogen
Zijn rijken schat weêr na,
En sloeg het heilig Kindtjen
In stille aanbidding gaâ.
| |
9.Zij reden onbekommerd
Door woeste streken voort;
De wilde dieren weken,
Werd 's Kindtjens stem gehoord.
Zij maakten door hun grimmen
Het Wichtjen niet vervaard,
Zij lekten Het de voetjens,
En strekten zich ter aard.
| |
10.En toen het heilig drietal
In 't oud Egypte kwam,
Door vele wonderteekens
Men Jesus' komst vernam.
De reuzige afgodsbeelden,
Aan 't wagglen op hun voet,
Zijn alle neêrgeduizeld
Voor 't Kindtjen teêr en zoet.Ga naar voetnoot1
|
|