Een lees- en zangboekjen voor de jeugd
(1853)–Anoniem Lees- en zangboekjen voor de jeugd, Een– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
No 31 - (LXIII).1.
Ga naar voetnoot(*) ‘'k Hoor U zuchten, 'k hoor U klagen,
Waarom is 't, dat Gij zoo weent?
Is 't om dat Gij zijt verkleend
En des menschen kleed zult dragen?
Neen, voorwaar, want al uw wensch
Is te wezen bij den mensch.
| |
2.Moet uw schreyen mij doen denken,
Dat Gij honger lijdt of dorst?
Zie, daar is de moederborst;
Zachte laving zal ze U schenken.
Neen, het is van dorste niet
Dat zoo menig traantjen vliet.
| |
3.Liefste Kind, 't gaat mij ter harte,
Dat Gij nog niet op en houdt:
Zijn de doekjens al te koud,
Doen ze uw teêren leedtjens smarte?
Neen, dit is 't, o Kindtjen, niet,
'tGeen U brengt in zulk verdriet.
| |
[pagina 54]
| |
4.Ik en weet niet, waar ik 't hebbe,
Dat Gij nog zoo bitter schreit:
Zijt Gij al te hard geleîd
Op het stroo van deze krebbe?
Doet U nacht, of koude, of pijn
Kindtjen, zoo mistroostig zijn?
| |
5.Jesu, Lamken zonder vlekken,
Is 't van koude dat Gij krijt?
'k Zal U, Zoon gebenedijd,
Met meer hooi en stroo gaan dekken.
Neen, 't is om geen koude lucht
Dat uw mondtjen beeft en zucht.
| |
6.Liefste Kind, wat is de reden,
Dat Gij schreit zoo droef en bang?
Weent Gij, teder wicht, zoo lang,
Wijl Ge zijt geboren heden
In deze' armen beestenstal? -
Of zoû 't zijn om Adams val?
| |
7.Ja, 't is om de band en boeyen
Van de menschen dat Gij weent;
't Zijn de zonden der gemeent'
Die uw oogjens dus doen vloeyen.
| |
[pagina 55]
| |
Liefste Zoon, ach schrei niet meer;
't Is genoeg voor dezen keer.’
|