Een lees- en zangboekjen voor de jeugd
(1853)–Anoniem Lees- en zangboekjen voor de jeugd, Een– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
2.Toen de maan in 't blaauw der Heemlen
Tot het middernachts-uur klom,
En de lucht, van 't sterrenweemlen,
Als een koningsmantel glom,
Daagde 't eeuwig, eindloos licht
Op voor ons verbaasd gezicht.
| |
3.Eene Maagd, in 't plechtig duister,
Was de schoone Dageraad,
Waar de nieuwe Zonneluister
Door Gods Almacht uit ontstaat.
Met haar doekjens dekt zij dicht
D'eêlen glans van 't waerelds licht.
| |
4.Voor den hoogsten Heer der Heeren
Wordt de laagste plaats bereid:
| |
[pagina 34]
| |
Om ons needrigheid te leeren
Wordt een stroobed Hem gespreid.
Ach, dat, zonder praal en pracht,
Hem de wereld nu niet acht!
| |
5.Ja, 't is hierom, dat de tranen
Vloeyen uit zijn oogjens zoet,
Die zoo hartelijk vermanen
En bewegen ons gemoed.
Ach, hoe menig blijft versteend,
Om wiens wille Jesus weent!
| |
6.Komt, o Wereld, hier ter schole,
Wereld, vol hoovaardigheid!
Wilt ge o menschen niet verdolen,
Volgt Hem, die uw pad bereidt.
Die op 't aardrijk is gedaald
Om zijn schaapjens, zoo verdwaald!
|
|