De overeenkomst tussen Mao en Mozart
De ‘essentie’ van beroemdheden uit de wereldgeschiedenis
Mick Jagger, voorman van The Rolling Stones, liet zich eens in een interview ontvallen dat zijn meest geliefde literaire genre dat van de biografie was. ‘Biografieën van welk soort mensen?’, wilde de journalist vervolgens weten. ‘Allerlei soorten,’ antwoordde de rockster. Allerlei soorten komen ook aan bod in de ‘Balans biografieën’: een reeks van (voorlopig?) zestien korte biografieën, waarin ‘talentvolle en internationaal gerespecteerde auteurs hun persoonlijke visie op de essentie van het leven van beroemde personen uit de wereldgeschiedenis’ geven. Aldus de standaardintroductie voorin elk deeltje. De dorheid die de wetenschappelijke biografie vaak aankleeft, wordt bezworen met de toevoeging: ‘Gepassioneerde schrijvers schrijven over gepassioneerde individuen.’ Een opvallend banale aanprijzing, die eerder lijkt te verwijzen naar een serie pulpromans dan naar een cultuurhistorische reeks, maar die gelukkig geen weerspiegeling is van het niveau van de afzonderlijke delen zelf. Van deze als ‘kort’ omschreven biografieën omvat elk deel toch tussen de 182 en 214 pagina's. Behalve de verhalende tekst bevat elke aflevering ook een register en een bibliografie.
Deze serie ‘Balans biografieën’ verschijnt gelijktijdig in Engeland en de Verenigde Staten onder de naam ‘Penguin Lives’, onder eindredactie van James Atlas. Deeltjes over Boeddha, Mozart, Jeanne d'Arc, Mao en Augustinus zijn al verschenen; in voorbereiding zijn afleveringen over Johannes XXIII, Napoleon, Churchill, Abraham Lincoln, Andy Warhol, Dante, Elvis Presley, Leonardo Da Vinci, Simone Weil, Charles Darwin en Jane Austen. Figuren, kortom, uit zeer uiteenlopende historische perioden én al even verschillende levenssferen. Die breedheid en variatie vormen meteen de achilleshiel van deze reeks. Het ‘verzameleffect’ dat uitgeverijen bij reeksen vaak nastreven zal bij de ‘Balans biografieën’ maar flauw zijn. Vermoedelijk zal een meerderheid van de doelgroep geen vergelijkbare belangstelling opbrengen voor zo uiteenlopende personen als Jeanne d'Arc, Simone Weil en Elvis Presley, om maar een willekeurige combinatie te noemen.
Het uniforme uiterlijk van de boeken doet die wat bizarre indruk van onverzoenlijke interessesferen weer enigszins teniet. Ook de betrekkelijk eenvormige indeling van de inhoud draagt bij aan de indruk van conceptuele eenheid. Betrekkelijk zeg ik, want die indeling is afgezien van de in elke aflevering opgenomen informatie over de reeks en de auteur niet steeds consequent. Wél heeft elk deel een index op personen, maar in Karen Armstrongs Boeddha zien we een verklarende woordenlijst van allerlei boeddhistische begrippen, die in andere delen over de daar gebruikte termen en begrippen ook niet zou hebben misstaan. Jeanne d'Arc van Mary Gordon heeft voorin weer een chronologische tabel; zo'n nuttig jaartallenlijstje ontbreekt in de andere boeken, en zou bv. in het deel Mao van Jonathan Spence goede diensten hebben bewezen. De vaak saillante keuze der auteurs moet wel de belangstelling oproepen van de geïnteresseerde lezer. Mary Gordon (Jeanne d'Arc) doceert Engelse taal- en letterkunde en is literair auteur. Karen Armstrong (Boeddha) is een voormalige katholieke non en docent aan het Leo Baeck College for the Study of Judaism; ze droeg haar Boeddhabiografie op aan Lindsey Armstrong, ‘mijn boeddhistische zuster’. De historicus Garry Wills (Augustinus), eveneens werkzaam aan een universiteit, verwierf vooral bekendheid met een studie getiteld Lincoln at Gettysburg! De redactie van de reeks heeft vooral geen doorgewinterde specialisten in het te behandelen onderwerp aan willen trekken, zo is de indruk. Dat men daarentegen Peter Gay, de befaamde cultuurhistoricus van Europa in de Nieuwe Tijd, het deel over Mozart liet schrijven ligt weer meer in de lijn der verwachting. Jonathan Spence, de auteur van Mao, is zelfs een echte vakman op het terrein van zijn biografie: hij doceert Chinese geschiedenis
aan Yale, is verbonden aan de universiteit van Nanjing in China en publiceerde al een dozijn historische werken over China.
Gemeenschappelijk kenmerk bij deze auteurs van diverse pluimage is het feit dat ze goed of zelfs pakkend kunnen schrijven, met uitzondering misschien van Karen Armstrong, wier Boeddha-biografie voortsukkelt in een wat brave, droge en zelfs hagiografische atmosfeer.
Van de vijf verschenen delen gaat mijn voorkeur uit naar de boeken over Jeanne d'Arc en Mao. Hun beider leven, ogenschijnlijk zo uiteenlopend en behorend tot geheel verschillende werelden, stond in het teken van een onontwarbare vermenging van mythische perceptie, het cynisme van de machtspolitiek en de verre lokroep van het visioen. Bij Jeanne d'Arc is een en ander misschien evidenter dan bij Mao. De beeltenis van de laatste is met de vanzelfsprekendheid van de ‘aardse’ Chinese religieuze zin te vinden in talloze Chinese (plattelands)woningen, beschenen door devotielampjes. Jonathan Spence maakt bovendien duidelijk dat de factor ‘macht’ bij Mao net zo verbonden was met de lichtende verten van het visioen als bij Jeanne d'Arc, en wel op heel bewuste wijze. De geweldige prestatie van Mao, aldus Spence, was dat hij zich de ‘inzichten van vroegere Chinese filosofen eigen maakte, combineerde met elementen uit het westerse socialistische gedachtegoed en sa-