Adolescentenleed
Met haar nieuwe roman, De zomergast, geeft de Engelse schrijfster Nicola Barker een heel eigenzinnige invulling aan het begrip ‘adolescentenroman’. Eerder publiceerde zij twee verhalenbundels en drie romans. Voor Wide open ontving ze de prestigieuze en erg lucratieve International IMPAC Dublin Award 2000, goed voor £ 75.000. De zomergast is de eerste vertaling uit haar werk in het Nederlands.
De onhandigheid, de verwarring en de weerbarstigheid eigen aan een tienerleven vormen een dankbaar onderwerp voor een auteur. Nog niet zo lang geleden was er De nieuweling van William Sutcliffe en De Saskiade van Brian Hall. Dichter bij huis blikt Eric de Kuyper in Grand Hotel Solitude terug op zijn eigen adolescentenjaren. En het grote voorbeeld blijft natuurlijk De vanger in het graan van J.D. Salinger. Dikwijls roepen dergelijke boeken gevoelens van vertedering en sympathie bij de lezer op. Ze worden ‘bitterzoet’ of ‘gevoelig’ genoemd en men roemt de auteur om zijn of haar inlevingsvermogen in een periode van het leven die per definitie van voorbijgaande aard is, onstabiel en gekenmerkt door emotionele en geestelijke ontreddering.
Die elementen zitten ook in Nicola Barkers boek. De weerbarstigheid van de adolescentie met de angst voor hoe je eruit ziet, het gekrakeel met ouders, broers en zussen, de hormonale stormen... het is allemaal aanwezig. Wel kiest Barker voor een ongewoon hoofdpersonage. Medve is haar naam. Hoe ze zichzelf voorstelt, is karakteristiek voor het boek: ‘ik heb de bouw van een karrenpaard. Eén meter zevenentachtig op mijn gehaakte sokken. Ik ben reusachtig. Zestien jaar oud, in 1981, met een tong die hard en gekromd is als een tentharing en twee kolossale handen als tennisrackets van vlees. [...] Ik heb knieën zo breed als de schedel van een Neanderthaler.’ Met dezelfde vaart wordt de periode geschetst waarin het verhaal zich afspeelt: Dolly Parton debuteert in de film ‘Nine to Five’, er zijn rellen in Brixton, de Yorkshire Ripper wordt uitgeschakeld, McEnroe wint de US Open, en in mei maakt kanker een eind aan het korte leven van Bob Marley. En Mark Almond scoort een zomerhit met ‘Tainted Love’. 1981 dus. Medve woont met haar familie in een oud hotel op een schiereiland voor de kust van Devon. Een vreemde familie alleszins. Haar vader - Medve noemt hem steevast Baas - is een klein schriel mannetje dat liefhebbert in tuinarchitectuur en als hobby haken heeft. Moeder Mo verblijft op het moment dat het boek begint in Amerika, waar zij een beveiligingssnufje, een anale sonde om gedetineerden te screenen op illegale smokkelwaar, aan het Amerikaanse gevangeniswezen probeert te slijten. Oudste broer Barge leeft ergens in de Balkan, waar hij tracht te schilderen. De beeldschone Christabel, bijgenaamd Poodle, is afwezig. Na een ongelukkig avontuurtje met de plaatselijke dekhengst Peter Bunch is zij naar Amerika vertrokken. Bunch heeft haar in de steek gelaten omdat haar borsten te klein zijn. En daar wil Po wat aan laten doen. Er is ook nog de intelligente 12-jarige Patch, een zusje waar Medve intellectueel niet tegen op
kan, en de kleine Feely, die pas vier jaar is. Hij is verzot op droevige verhalen. Door de afwezigheid van moeder Mo en de twee oudste kinderen is Medve zowat de draaischijf van het ongewone hippie-achtige gezinnetje geworden. Om wat bij te verdienen beschilderen ze aardewerk. Tot er op een morgen bij het ontbijt een volslagen vreemde aan tafel zit. ‘Je hebt een mooie kin’, complimenteert hij de verbouwereerde Medve. La Roux is zijn naam. Hij is 19 en komt uit Kaapstad. Hij is de zomergast waarnaar de Nederlandse titel verwijst. La Roux is uit het Zuid-Afrikaanse leger gevlucht. Omdat Baas en zijn familie hem nog een wederdienst verschuldigd zijn, zoekt hij bij hen een schuilplaats. La Roux draagt een bivakmuts en heeft enkel een klein koffertje en een piepklein gitaartje bij. Ondanks haar stoere taal en de schermutselingen die ze met hem heeft, voelt Medve zich tot de vreemde snuiter aangetrokken. La Roux provoceert haar wat door zijn genitaliën te etaleren en plots haar hand te grijpen en die erop te leggen. Maar Medve is niet van gisteren en knijpt zo hard ze kan waardoor La Roux’ ‘valse grijns van triomf metamorfoseert [...] in een snerpende kreet van onverholen ergernis.’
Het spel tussen Medve en La Roux waarbij ze elkaar afwisselend uitdagen, afstoten en aantrekken, gaat de hele zomer door en loopt geleidelijk aan uit de hand. Wanneer La Roux koelbloedig de ontwrichte schouder van de kleine Feely zet, wint hij enorm aan achting. Om Medve te veroveren doet hij alsof het hem, als zoon van een gynaecoloog, erg moeilijk valt om zelfs maar ‘aan de voortplantingsorganen en seksuele aspecten van een vrouw te denken’. Na een wat al te ruig gevecht tijdens een vistochtje, veinst La Roux min of meer ernstige verwondingen. Medve wil zich wreken wanneer ze doorheeft dat de jongen en haar eigenste familie een grap met haar uitgehaald hebben. Ze doet alsof ze spijt heeft maar beraamt intussen Operatie Vagina: onder het mom La Roux te helpen zijn vertrouwen in de vrouwelijke anatomie te herstellen, wil ze hem belachelijk maken. Het wordt een fiasco en Medve wordt andermaal kop van jut. Wanneer Poodle terug thuis komt, mét twee joekels van borsten, vindt zij in haar een bondgenoot om La Roux de deur uit te werken. Na zijn vertrek blijken de dingen anders dan verwacht. Aan het eind van het boek, het is dan 1995, vindt Medve La Roux terug. De aantrekkingskracht blijkt uiteindelijk sterker.
De zomergast is om meer dan één reden een opvallend boek. Er is vooreerst de vaart waarmee het geschreven is. Nicola Barker laat de gebeurtenissen in deze relatief korte roman elkaar in hoog en wervelend tempo