[Nummer 3]
Trance Atlantico
Cuba is erg in trek. Posters van de cool ogende Che Guevara zijn wel sinds jaren uit de studentenkoten verdwenen, maar de populariteit van Cubaanse all-star bandjes op Radio Donna en op zomerfestivals is niet te stuiten. De extatisch musicerende Cubanen - meestal een verzameling bejaarden - slagen erin de stugge westerlingen tot beweging op te zwepen. Een vleugje exotische trance, verheven boven elke ideologische en politieke discussie, het doet de westerse mens blijkbaar deugd.
Sinds zijn debuutroman Het anagram van de wereld (1984) heeft Herman Portocarero een patent op literair exotisme en het door de westerse mens daarmee geassocieerde spiritualisme. In zijn nieuweling Trance Atlantico is het weer raak. De foto van twee bronskleurige schoonheden op het voorplat zet meteen de toon. Sla je het boek open, dan staart een Afrikaans godenbeeld je bevreemdend aan. Het zijn twee basiselementen uit Trance Atlantico: godenbeelden en (verloren) liefdes vormen het bindmiddel voor de in tijd en ruimte verspreide taferelen.
Van het Koninklijk museum voor Midden-Afrika in Tervuren, waar oud-Congo soldaat Martin de naar mottenballen ruikende dieren en beelden bewaakt, wordt gecut naar het broeierige Havana. Daar ligt het oogverblindende hoertje Reyna loom te wachten op minnaar Noel en mijmert de eenarmige señor Ochoa over de tijd toen hij nog in Congo woonde. Hij verloor er in een gevecht met blanke huurlingen zijn vrouw en zijn arm. Señor Ochoa is een expert in de santeria en initieert Noel in dit door wraakzuchtige goden en mysterieuze riten gekleurde volksgeloof. Verder zijn er nog Monte, hoogleraar Etnologie aan de unief van Havana en toonbeeld van de rede, en de Britse inspecteur Williams, die in het museum van Tervuren voor onverklaarbare feiten komt te staan. Hoe de sterk verknipte stukjes van de puzzel precies in elkaar passen wordt pas, zoals dat in een thriller gaat, naar het einde toe geopenbaard.
In elk geval wordt doorheen Trance Atlantico het conflict tussen verstand en toeval sterk uitgespeeld. Portocarero, Belgisch ambassadeur in Cuba van 1995 tot 1999 (zie ook Cubaanse nachten - Li 2000, p. 188), is gefascineerd door de verborgen, irrationele machten van de orisha's ofte geesten en tracht de sensuele sfeer waarin hun vereringcultus baadt, weer te geven. Sfeerschepping, daarin is Portocarero op zijn sterkst. Met enkele rake schetslijnen zet hij een Havana neer dat meer te bieden heeft dan sigaren en rum. Vanaf zijn Cubaanse schrijftafel werpt hij op gezette tijden een wellustige blik op de straathoertjes en de macho's, op de (bij)gelovige moeders en de louche arrangeurs. Maar soms wordt de schrijver te kwistig met Spaanse woorden die de authenticiteit zouden moeten aanzwengelen, en wanneer hij het Engels-Frans taaltje van een Congolese antiquair in Brussel nabroebelt, gaat hij echt de mist in.
Het opzet van dit niettemin beheerst gestructureerde boek bestaat er ten dele in een mysterieuze band te creëren tussen het Cuba van Fidel, het Congo van Che en het België dat nog enkele lasten uit zijn koloniale verleden torst. Vanuit hun duistere rijk kijken de orisha's op die geografisch uitgestrekte gebieden neer en plaatsen zij mensen als hun pionnen op het speelbord van het heelal. Suggereer het godenaandeel in enkele verdwijningen, behang heel Havana met affiches van een in Tervuren berustende zikondi of beeld ‘vol magische substanties’, pleng drank voor Hogere Belangen, en het irrationele en zelfs unheimliche triomferen universeel. Het lijkt hier dus om meer dan louter exotisme te gaan. In de santeria ligt de kern van het heelal besloten, en Portocarero is er even ontvankelijk voor als de vrouwen op Cuba die zich in trance door hun heilige laten berijden.
Via het in beeld brengen van zwartwitfoto's aan señor Ochoa's muur leert de lezer het Congo van 1965 kennen, waar Che toen nog strijd leverde. Het is een erg filmisch aandoende techniek - de verfilming van Trance Atlantico wordt overigens in 2001 verwacht - en de beschrijving van elke foto vormt dan nog eens een hoofdstukje op zich. Wanneer je het troebele verleden in het complot betrekt, kan je al snel vaststellen dat alles met alles samenhangt. Zeer mysterieus. Dit is het punt waar Trance Atlantico in de problemen geraakt: een overdosis aan suggestie, niet zozeer op het niveau van de plot maar op het gebied van de Diepere Dimensie. Het boek leest echt als een trein en is door een vakman geschreven. De wereld van de santeria moet ongetwijfeld fascinerend zijn. Maar de pretentie die het boek zich aanmeet door voor ‘diepgaand’ (achterplat) te willen doorgaan, is ergerlijk. De uitspraken die zich in een zweem van diepgang en mysterie willen hullen, en om dat effect te verhevigen een eigen hoofdstukje toegewezen krijgen, zijn legio. Bv.: ‘Dit is het essentiële mysterie van het reizen - hoe schepen drijven op eindeloze leegte en al het Nergens tussen Ergens en Ergens doorkruisen. Zeelui trachten afstand te negeren, maar de traagheid van hun vorderingen doordringt ook hen, en het bijhouden van zoveel details in het logboek van het schip bevestigt dat onder elke seconde van de reis een bodemloze diepte ligt.’ Is dit food for thought of een stel zinnen dat door te veel bladwit omgeven is?
Trance Atlantico is allesbehalve een diepgaand boek, en dat is helemaal niet nodig. Dit is een boek dat hoogstens een schijn van diepgang wil ophouden, en dat is ook helemaal niet nodig. Enerzijds pleit het voor het toeval, dat niet te beredeneren is. De rede legt het af tegen spiritualisme en, niet te vergeten, het sensuele. Als Portocarero daar nog een stap verder in gegaan was, zou Trance Atlantico een echte trance worden, een occulte thriller, nu blijven enkele begoochelende passages steken tussen obligate overpeinzingen.
[Saskia de Coster]
Herman Portocarero: Trance Atlantico, Van Halewyck Leuven, 2001, 180 p., 598 F / 14,82 €, ISBN 90-5617-297-2