Streuvels en Duitsland
Hedwig Speliers: Als een oude Germaanse eik
Reeds meer dan dertig jaar houdt Hedwig Speliers zich met de figuur van Stijn Streuvels bezig. Daarbij is steeds een sterk subjectieve benadering terug te vinden. Dat is zo bij zijn vroegste publicaties als Omtrent Streuvels, een anti-essay (1968) of Afscheid van Streuvels (1971), net als in zijn recente biografie Dag Streuvels, ‘Ik ken den weg alleen’ (1994).
Ook de nu voorliggende omvangrijke studie getuigt van eenzelfde eigengereide visie op het onderwerp. Speliers gaat nu uitvoerig in op de vele relaties die Streuvels tussen 1903 en 1960 in Duitsland aanknoopte. Het gaat daarbij met name - althans volgens Speliers zelf - om 10 Duitse uitgevers, 17 vertalers en literair-agenten en om niet minder dan honderd gepubliceerde titels.
Het verhaal wordt in zes grote delen gebracht en start bij Streuvels' boekdebuut bij Fisher Verlag. Daarna komen de uitgaven bij o.m. Insel Verlag en Ullstein en de vele vertalers- en uitgeverscontacten tijdens het Wilhelminische tijdperk aan bod. Uiteraard is er ook aandacht voor Streuvels' Oorlogsdagboeken, zijn houding tegenover de Flamenpolitik tijdens de Eerste Wereldoorlog en de gevolgen daarvan in de repressietijd. Daarbij wordt Streuvels, vanuit diens aangeboren dualisme, een ‘dubieuze houding’ met ‘opportunistische trekjes’ aangewreven: Streuvels zag in Duitsland een lucratief afzetgebied. Daarmee is de toon voor de rest van het boek gezet.
Dat Streuvels in de daaropvolgende jaren, tijdens de Weimarrepublik, kan rekenen op nogal wat belangstelling vanuit linkse hoek, komt vervolgens heel wat minder uit de verf dan de minutieus beschreven geleidelijke inkapseling van de figuur Streuvels in de nationaal-socialistische cultuurpolitiek vanaf 1933. Toegegeven, het is fascinerend te lezen hoe het net van het Derde Rijk zich ook omheen Streuvels trachtte te sluiten, ten dele via zijn belangrijkste Duitse uitgever Adolf Spemann. We krijgen hiervan een goed beeld in het verhaal van de vele invitaties waarvoor Streuvels doorgaans Oost-Indisch doof bleef en in de behandeling van thema's als de lezingen in Hamburg, de Blut und Boden-context, de bekroning met de Rembrandtprijs, de deelname aan het internationale PEN-congres te Praag en de daaruit voortvloeiende Tsjechische vertaalcontracten. Ook de Tweede Wereldoorlog met het Munsters eredoctoraat en de verfilming van De vlaschaard door Boleslaw Barlog krijgen ruim de aandacht. De repressietijd en een vluchtige behandeling van de belangstelling voor Streuvels in het Duitsland van na 1945 sluiten het boek af.
Speliers pretendeert bij dit alles een literair-historische reconstructie te maken van Streuvels' aanwezigheid in Duitsland. Bovendien heeft hij de ambitie om - anders dan Kathryn Smits in haar baanbrekende bijdragen over het Streuvels-beeld in de Duitse literatuur, over zijn eredoctoraat te Münster, zijn lezingen te Hamburg en de toekenning van de Rembrandtprijs of Herbert van Uffelen in zijn standaardwerk Moderne niederländische Literatur im deutschen Sprachraum 1830-1990 - Streuvels ook nog te plaatsen in zijn tijd, in de lokaal-nationale context en tegen de ideologische achtergrond (een katholicisme met relaties naar het fascisme en nationaal-socialisme). Dat is duidelijk te hoog gegrepen.
Zo ligt bij het literair-historische beeld van de relatie Streuvels-Duitsland de klemtoon nagenoeg geheel op het Duitse luik, waardoor Streuvels' eigen vertalingen en bewerkingen uit het Duits onderbelicht blijven. Bovendien gaat de aandacht hoofdzakelijk naar de boekuitgaven en nauwelijks naar de ongebundelde vertalingen. Streuvels debuteerde in Duitsland immers niet in 1903 met Sonnenzeit bij Samuel Fischer Verlag, maar, zoals Speliers zelf aangeeft, ten minste reeds in 1902 met een ‘prozaschets’ in ‘Der Zeitgeist, Beiblatt zum Berliner Tageblatt’. Andere vroege vertalingen, o.m. gepubliceerd in het niet onbelangrijke ‘Neue Deutsche Rundschau’, zijn Speliers wel bekend maar werden niet nader onderzocht. Ook de receptie van Streuvels in Duitse tijdschriftartikelen of literaire overzichten, verzamelbundels en studies blijft nagenoeg volledig uit beeld. Ten slotte is er ook nauwelijks aandacht voor vrij toevallige contacten, zoals dat met Rudolf Lonnes, die het hier geschetste beeld zouden kunnen nuanceren.
Speliers tracht wel het hele verhaal binnen de Europese politieke geschiedenis - en in het bijzonder binnen de Vlaamse beweging en de bewogen Duitse geschiedenis uit deze periode - te plaatsen en doet dit