aan het woord laat, reveleert op een onnadrukkelijke manier hun karakters: de cynische woordenkramerij van de verwende puber Rachel, die denkt het zwaarst te lijden omdat ze nu eenmaal het meest behoefte heeft aan comfort, krijgt een krachtige tegenpool in de aan hemiplegi lijdende Adah, die niet praat omdat zwijgen als voordeel heeft dat ‘mensen ervan uitgaan dat je doof of zwakzinnig bent en [...] prompt te koop gaan lopen met hun eigen beperkingen’. Ze leest en schrijft in palindromen en ziet beter dan wie ook de essentie van de dingen.
Orleanna krijgt vijf adembenemende passages toegekend. Terwijl de dochters afwisselend en chronologisch elk hun deel van het verhaal vertellen, zijn haar tussenkomsten retrospectief. Zij wordt gegeseld door schuldbesef om Ruth Mays dood, tientallen jaren lang smeekt ze haar dode kind woordeloos om vergiffenis. Ze gaat enkel nog door omdat ze als ze stilstaat, dreigt te verdrinken in een verdriet dat zo voelbaar is als een strop om de nek, en even dodelijk. Deels apologie, deels schuldbekentenis en weeklacht zijn het donkere bladzijden, waar zacht poëtische lijnen over het verloren kind contrasteren met glasharde analyses van de historische context, waar keer op keer de striemen van het verlies rauw doorheen snerpen.
Ruth May en Patrice Lumumba sterven op dezelfde dag en daarmee laat Barbara Kingsolver de geschiedenis van het land en het leven van de Prices samenkomen. Mobutu neemt het roer over, het volk wordt met de hulp van het Westen uitgeperst tot de laatste snik. Het verlies van een blank kind wordt door het oog van de geschiedenis niet opgemerkt in de onnoembare massa Afrikaanse kinderen die er het leven laten. En wat heeft een moeder anders te doen dan gewoon door te gaan? ‘Wil je, of je nu een land bent of slechts een vrouw, weerstand bieden aan een bezetting, dan moet je de taal van je vijand begrijpen. “Verovering” en “bevrijding” en “democratie” en “scheiding” zijn woorden die in wezen betekenen: houd je gedeisd als je kinderen honger hebben’. Maar wat Nathan Price met de bezetters van Kongo gemeen heeft, is dat zij ‘uiteindelijk altijd verliezen. [...] Of ze nu een vrouw bezetten of een land, ze maken dezelfde fout: zij staan stil en hun buit beweegt onder hen. [Afrika] draagt wellicht de afdrukken van laarzen op haar rug, maar die sporen worden eigendom van het land. [...] Afrika slokte de muziek van de veroveraar op en zong een nieuw, eigen lied. [...] ik [blijf] maar treuren over wat ik zelf verloren heb en probeer de afdrukken van de laars op mijn rug met even veel gratie te dragen als Kongo de zijne’.
‘We zijn het evenwicht tussen onze schade en onze schendingen’ is wat Adah 30 jaar na de noodlottige gebeurtenissen besluit. Je sleept je verleden met je mee en fouten zijn een onlosmakelijk deel van het verhaal. ‘Tata Jesus is bängala!’, bezwoer de man die dacht niets dan de waarheid te kunnen prediken. Zijn geschiedenis is deels de hunne. En hun verdriet om het verloren leven gaat op in de rouw van een geknecht land.
De gifhouten bijbel is een ambitieuze, krachtige roman, een bravourestuk. Kingsolver overtuigt je moeiteloos van haar inzicht in de complexe thematiek en van haar betrokkenheid bij de geschiedenis die ze beschrijft. In een uitgesproken lyrische stijl en met een wat sinister gevoel voor humor, loodst ze je door een nachtzwart verhaal van schuld en verlossing. Ze was er dit jaar mee genomineerd voor de Orange Prize (Li 1999, p. 439). Ze had hem van mij gerust mogen krijgen.
[Jen de Groeve]
Barbara Kingsolver: De gifhouten bijbel, Bert Bakker 1999, 526 p., 995 F, ISBN 90-351-2080-9. Vert. van The poisonwood bible door Maaike Post, Arjen Mulder, Han Meijer
missionarissen / politieke literatuur / zaïre; onafhankelijkheidsproblematiek