het eeuwenoude bijgeloof te fnuiken. En omdat godsdienst de ideologische basis was voor de wereldlijke macht (de koning regeerde bij Gods genade) trad ook het staatsapparaat in werking. Vandaar dat het einde van de heksenvervolgingen ook ongeveer samenvalt met het luwen van de godsdienstoorlogen. Van zodra het niet meer van hogerhand georchestreerd werd, werd hekserij opnieuw onschuldig bijgeloof.
Wie liep er nu gevaar om als heks gebrandmerkt te worden en wie hield zich daar mee bezig? Alleenstaande, oudere en bij voorkeur lelijke vrouwen waren gemakkelijke prooien (de vrouw was zo al sinds de zondeval symbool van verderfelijkheid, als ze ook nog lelijk was; werd ze (neoplatonisme) zeker een voorafbeelding van het kwaad). Was de duivelsangst ongetwijfeld reëel in die tijd, sommige beschuldigingen van toverij - zoals aan het adres van een bakker die zo veel brood bakte dat de concurrentie het nakijken had - waren toch door bedenkelijker motieven ingegeven. De man bekocht de naijver van de bakkersgilde overigens met de vuurdood.
Vaak begon het met een gerucht, verspreid door buren en kennissen. In een gesloten gemeenschap valt het minste afwijkende gedrag op en roddels en verdachtmakingen konden snel uitgroeien tot bewezen feiten. Een duivelsteken (de handtekening van satan zelve, als bewijs van het pact) werd soms snel gevonden: een wrat of litteken voldeden; en de bewijsvoering gaf ook geen probleem: als de vrouw bekende - onder tortuur - waren de beschuldigingen uiteraard waar, als ze bleef ontkennen, dankte ze zoveel weerstand aan de hulp van de duivel.
Dit zijn maar een paar aspecten van de heksenwaan die Fernand Vanhemelryck aansnijdt in Het gevecht met de duivel. Heks en heksenjager worden geprofileerd, folterkamer en beul gekenschetst. Antifeminisme, verdrongen seksuele complexen en religieuze obsessie, ten top gedreven in onzekere en miserabele tijden zorgden voor hallucinante bladzijden in de geschiedenisboeken. Vanhemelryck laat zich, wanneer hij de feitelijke gegevens verlaat en zich op het moeilijke terrein van de verklaringen en dus van de mentaliteitsgeschiedenis begeeft, niet tot eenduidige, monocausale verklaringen verleiden. Hij zet de verschillende hypothesen zorvuldig uiteen en benadrukt dat, hoe irreëel het in 20ste-eeuwse oren ook mag klinken, heksenjagers in doorsnee geloofden dat ze een taak vervulden. Het zou niet alleen een psychologisch anachronisme zijn als wij schamper zouden doen over waanideeën van 400 jaar geleden, het zou ook van arrogantie getuigen. Bedenkdat in de jaren '80 in de Verenigde Staten processen gevoerd werden waarin over vermeend satanisme werd getuigd; begin jaren '90 werd deelname aan de sabbat in Idaho en Illinois bij wet verboden. Denk aan de beroering die een paar jaar geleden in eigen land ontstond toen vermeende verbanden gelegd werden tussen de satanische vereniging Abrasax en de verdwenen en vermoorde kinderen. En dit jaar nog heeft het Vaticaan een nieuwe handleiding voor duiveluitdrijvingen voorgesteld. Heksenwaan kan wortel schieten in alle tijden, maar de heks, dat is geweten, neemt van tijd tot tijd een andere gedaante aan.
[Jen de Groeve]
‘Fernand Vanhemelryck: Het gevecht met de duivel, Davidsfonds 1999, 338 p., ill., 980 F, ISBN 90-5826-031-3
9124 / Heksenprocessen; Vlaanderen / Hekserij; Vlaanderen; Geschiedenis