Of ik wist wat liefde is
Met zijn in 1997 verschenen bundel Person@ges (Li 1998, p. 29) schoot dichter Miguel Declercq pijlsnel de Vlaamse letterenhemel in. De kritiek stond verbaasd over de durf en de taalrijkdom van de 21-jarige, die postmoderne citeerkunst combineert met uitzonderlijk vakmanschap en zijn hand niet omdraait voor een 15-delige sonnettenkrans, waarbij de rederijkerskunst verbleekt. Vorig jaar werd dat debuut bekroond met de H.C. Pernathprijs. Wat Chloë overkwam - volgens de auteur ‘een soort roman’ - gaat over lust, liefde en wat er meer is in het heelal.
‘Een stadsidylle’ heet het boek in de ondertitel. Daarmee wordt al de afstand duidelijk tot het klassieke liefdesverhaal waar Declercq een en ander aan heeft ontleend: Daphnis en Chloë van Longos, een Griekse schrijver uit de derde eeuw. In dat boekje ontdekken twee door herders opgevoede vondelingen ondanks veel verwikkelingen hun liefde voor elkaar. Het aardige ervan zit in het pastorale decor vol bloemetjes en geitjes, maar vooral in de geleidelijkheid waarmee de jongen en het meisje achter de geheimen van de liefde komen. Hun onwetendheid contrasteert met de kennisvoorsprong van de lezer, die weet hoe de vork in de steel zit, en die aan de lange aanloop die Daphnis en Chloë nodig hebben een erotisch genoegen kan beleven. Bij Miguel Declercq is de naïviteit ver zoek. In de eerste alinea al hangen de geuren van de afgelopen nacht en ligt op de grond een vakkundig door Chloë dichtgeknoopt condoom. Idyllisch zijn de beginbladzijden wel, maar de titel ‘Endtroducing’ (geleend van DJ Shadow) laat niet veel goeds vermoeden. Het volgende hoofdstuk begint als een misdaadverhaal: ‘Omdat je van me hield en wist dat je me niet kon missen, sloeg je mijn hoofd tegen de wastafel. Ik gilde, hief mijn armen op, greep naar je handen, maar toen de wond begon te bloeden en mijn lichaam als chinoiserie in scherven viel, begreep je dat één klap volstond’. Het lijkt erop dat de ikfiguur zijn geliefde Chloë heeft gedood; hij nam het niet dat ze hem liet staan voor een schoolvriend, Daphnis. Chloë, zo blijkt, was zijn zus.
Het verhaal wordt nog complexer doordat het wordt afgewisseld met brieven aan Chloë van Miguel Declercq, die langzaam afstandelijker worden: ‘in de wereld, in dit leven, in de liefde huizen talrijke onzekerheden die ons telkens weer bedriegen, die ons zomaar kunnen maken en ons zomaar kunnen breken’. Eenduidigheid mag je van deze roman dan ook niet verwachten. Er wordt verteld vanuit verschillende perspectieven: het ik van de verliefde broer, dat van de jonge en de oudere Chloë, een insectenverzamelaar, een jonge schrijver, Daphnis, een verdwalende reiziger in Australië, diens broer. Het liefdesverhaal van Chloë en haar ontrouw lijkt zich te herhalen of liever: in een andere tijd en in andere constellaties te worden gevarieerd. In afzonderlijke hoofdstukken wordt verteld hoe het tienermeisje Chloë en een mannelijke ikfiguur in hun eentje lust beleven: Chloë dwepend met John Lennon, de ander bladerend in pornobladen.
Het navrante ‘A penny dreadful’ toont ons een ouder geworden Chloë die in een mengeling van opstandigheid en berusting vaststelt hoe leeg haar leven geworden is. De date die haar vriendin Amaryllis voor haar met de veertiger Philetas heeft uitgestippeld, kan haar niet meer bekoren. Dit hoofdstuk bevat een passage waarin onopgesmukt de keerzijde van de jeugdige, vlinderende liefdesperikelen die in het boek centraal staan, wordt samengevat: ‘Je leven wordt gepland voor je er bent. Het is niet anders. Je wordt geboren in een klein gezin (niet meer dan twee, drie kinderen), en krijgt de kans om al je grootouders te spreken. Later, na je studie, ga je werken en je trouwt met de persoon die je nu vijf, zes maanden, jaren kent. De kinderziekten die je plaagden, groeien uit tot kwalen die verzacht worden met medicijnen, vaak antibiotica. Dan word je oud en neemt met je verval een nieuw begin, een aanvang, mama, papa. Wanneer je vijftig, zestig bent, verlies je beide ouders, maar iets later leer je al je kleinkinderen kennen. De liefste vergezelt je veertig, vijftig jaar, maar als je scheidt slechts acht tot negen jaar. En dan (je bent een man) sterf jij: een waterzak vol beenderen van net nog drieënzeventig. En dan (je bent een vrouw) sterf jij: een waterzak vol beenderen die, na zo'n tien jaar weduwschap, vol barsten, scheuren, gaten zit. Je stierf zoals je kwam: alleen. Je stierf aan kanker of een cardiovasculaire aandoening. Het is helaas niet anders’.
Naast het ouder worden en de dood dwaalt nog een andere obsessie door het boek, die de schijnbewegingen van de liefde duchtig relativeert: de onmetelijkheid van het heelal dat alsmaar verder uitdijt, op weg naar maximale entropie. ‘De sterrenstelsels zullen dan doven, de planeten vergaan en het heelal zal een met straling gevulde onmo-