neert de kubisten en expressionisten. Twee kunstenaars krijgen van Conrad een afzonderlijk hoofdstuk toebedeeld: de iconoclastische Picasso (‘De avonturen van Mercurius’) en Charlie Chaplin, de belichaming van de 20ste-eeuwse gewone man. Picasso illustreert volgens de auteur de combinatie van
creativiteit en verwoesting, die onze eeuw kenmerkt. Het hoofdstuk ‘De eeuw van het licht’, waarin de revolutionaire betekenis van de film uit de doeken wordt gedaan, wordt haast symbolisch gevolgd door dat over ‘Macht en duisternis’, waarin de gewetenloze uitbuiting van de elektronische technologie door Hitler centraal staat: een esthetische politiek van illusies. Een van de aangrijpendste hoofdstukken is dat over ‘Het einde van de wereld in Hiroshima’. ‘Het werpen van de bom wierp het heelal terug tot het ogenblik toen de oerknal het leven schiep. Was er op dat ogenblik enig verschil tussen schepping en vernietiging?’ Ook hier beschrijft Conrad de artistieke verwerking van dit feit: een schilderij van Rosenquist, Kubricks Dr. Strangelove en Thomas Pynchons roman Regenboog van zwaartekracht.
Nam June Paik, Robot (ca. 1964)
De wisselwerking tussen Europa en Amerika komt op verschillende plaatsen ter sprake. Europeanen die Amerika bezochten, konden het zijn onschuld, het ontbreken van een belastend, zwaarwegend verleden niet vergeven. Maar het werd ook het afschrikwekkende voorbeeld van de vervreemding en het emotioneel isolement, die het oude continent nog te wachten stonden. De oneindigheid van het Amerikaanse landschap vormde de grote inspiratiebron voor de mystiek en het ongemotiveerd handelen van schilders als Mark Rothko en Jackson Pollock, voor de ongeremde reizen van de beat generation. Anders dan in Europa, waar de romantiek in de jaren '30 verdacht was als steunpilaar van de terugkeer van de politieke barbarij, kregen romantische dromen hier nooit die schuldige lading. De gedwongen collectivisering in de 20ste eeuw gaf echter ook aanleiding tot uitholling van het privé-leven, zoals Sjostakovitsj onder Stalin reeds had ervaren. In Amerika schiepen massaproductie, -reclame en -consumptie een vorm van ‘zacht’ totalitarisme. De lethargie van Andy Warhol symboliseert een nieuwe ontwikkeling: ‘de energie komt van buiten, niet van binnen: het lichaam neemt passief alles op waarmee de maatschappij het voedt - dromen, goederen, dood.’
Volgens Conrad ligt het zwaartepunt van de artistieke en culturele bloei duidelijk in de eerste helft van onze eeuw. Wat daarna komt, heeft veel weg van een verwerking, een mentale aanpassing aan de onthutsende veranderingen, van contrarevolutie ook. De technische ontwikkeling heeft niet stilgestaan en de auteur beschrijft boeiend de culturele impact van spijkerbroek en stofzuiger, telefoon(seks), camera's en internet. De behoefte aan een radicale vernieuwing van de wereld lijkt geluwd. Sinds Auschwitz en Hiroshima staat de mensheid in de beklaagdenbank en in het beste geval beseft de mens dat hij roofbouw pleegt op zijn planeet. In 1971 zei Michel Foucault dat ‘humanisme alles in de westerse beschaving is dat het verlangen naar macht beperkt’. Enigszins bitter commentarieert Conrad: ‘In elke voorafgaande eeuw zou dat zijn opgevat als een noodzakelijke morele berisping van het verlangen naar macht. Foucault bedoelde het echter als berisping van het humanisme, dat de mens ervan weerhield naar de wrede en gewelddadige impulsen van zijn natuur te handelen’. Tezelfdertijd dromen genetische ontwerpers ervan robots te ontwikkelen onder het motto ‘menselijker dan de mens’.
Ondanks de ontnuchterende reis naar de toekomst die je nu al kunt ondernemen door Tokio te bezoeken, zijn er enkele hoopgevende tekenen. Ook al lijkt het alsof de toekomst niets anders meer kan zijn dan een herschikking van het verleden (getuige de architectuur), de aandacht voor ‘anderen’ (de kleurling, de vrouw, de homoseksueel) en een ontvankelijker, deemoediger houding tegenover de aarde die we van de Australische aborigines kunnen leren, maken het de moeite waard door te gaan. Zelfs na de tragische hoogmoed van de moderniteit. De laatste foto in De metamorfose van de wereld toont een reageerbuis met DNA. ‘DNA draagt de last van het verleden in zich, maar doet dat op een vluchtige, etherischemanier. [...] Binnen deze enkele molecule gaat het spel van combinaties door en zorgt ervoor dat het leven doorgaat en nooit ophoudt te veranderen.’
Misschien heb ik er geen goed aan gedaan de krachtlijnen van Peter Conrads synthese weer te geven. Ze zouden de indruk kunnen wekken dat de auteur niet zoveel nieuws te vertellen heeft. Niets is echter minder waar. De sterkte van dit boek ligt - meer nog dan in de ontzaglijke veelzijdigheid van het geheel (interdisciplinair, interartistiek en intercontinentaal) - in de briljante wijze waarop hij talloze afzonderlijke kunst- en geestesuitingen analyseert, een context geeft en met elkaar verbindt. Hij doet het met veel zin voor betekenisvolle details, met inlevings- en associatievermogen en in een briljante stijl. Toegegeven, als inleidend werk vraagt dit boek misschien iets te veel voorkennis en doorzettingsvermogen. En het is waar, af en toe laat Conrad zich tot een te veralgemeende of onbewezen bewering verleiden. En een nog zorgvuldi-