| |
| |
| |
Poëzie
Bertolt Brecht
Een engel verleid je niet
Liefde
Van de meer dan 2000 gedichten die Brecht schreef, zijn ongeveer een tiende liefdesgedichten. Vertaalster Gerda Meijerink koos er voor deze tweetalige uitgave 20 uit. Hoewel over Brecht werd gezegd dat hij de vogels uit de bomen kon charmeren, mag je geen traditionele, wervende liefdespoëzie verwachten. Hier is een vrij brutale, uitdagende minnaar aan het woord, die elke vorm van sentimentaliteit afwijst en zijn gedichten doorspekt met ironische, cynische en obscene uitlatingen. Het lijkt alsof Brecht ook in zijn liefdespoëzie graag vervreemdingseffecten toepast. Toch kun je deze gedichten niet gevoelloos noemen: al maakt de dichter zich (over trouw bv.) weinig illusies, uit meer dan één gedicht spreekt de zorg om het verlies van de geliefde, of de verwondering om wat twee mensen naar elkaar drijft. En natuurlijk vormt de vrijmoedige erotiek ook een aanstekelijk realistisch tegengewicht voor een al te platonische visie op de liefde.
Ook op dit thematisch smalle terrein treft de inhoudelijke en stilistische verscheidenheid waarmee Brecht de liefde benadert, en soms zelfs in één gedicht van register verandert. Vertellende en reflecterende, apostrofische en afstandelijke gedichten, eenvoudige liedjesachtige teksten en complex poëtisch proza wisselen elkaar af. De vertaling veroorlooft zich omwille van rijm en ritme nogal wat vrijheden in de betekenisweergave, maar dat stoort niet echt, omdat de originele tekst op de linkerbladzijde staat. De optie van de samenstelster om geen liederen op te nemen, maakt dat de onproblematische kijk op de liefde die bij Brecht eveneens voorkomt, in deze bloemlezing ontbreekt.
[Erik de Smedt]
Bert Bakker, 1998, 51 p., 295 F
ISBN 90-351-2029-9. Vert. door Gerda Meijerink
| |
Eva Gerlach
Niets bestendiger
De contouren van het imposante dichterlijke oeuvre van Eva Gerlach zijn onderhand genoegzaam bekend. De dichteres wil in haar poëzie de spanning tussen afwezigheid en aanwezigheid zo voelbaar mogelijk gestalte geven en in die thematiek speelt de tijd - als voorbijgaan, vergeten en herinneren - een prominente rol. Met Niets bestendiger is het niet anders gesteld. In de slotregel van het openingsgedicht, ‘Kruim’, heet het al veelbetekenend: ‘al het verdeelde zit voorgoed in ons’. Die dubbele beweging van fragmentarisering en interiorisering beheerst nagenoeg alle gedichten uit Gerlachs recente bundel. Voortdurend wordt het ik van de dichteres doordrongen door de vraag naar heelheid en zin, maar tegelijk blijkt dat project utopisch. Paradoxaal genoeg zijn het nochtans achteloze scherven (bedenkingen, observaties, herinneringen en vooral visuele indrukken) die net dat gevoel van synthese, hoe kortstondig ook, weten te activeren. Vooral in de eerste afdeling van de bundel wordt dat thema op indringende wijze ter sprake gebracht. Gerlach verbindt de afzonderlijke verzen doordat ze elkaars echo of gedeeltelijke herhaling vormen, én elkaar tegelijk subtiel variëren en tegenspreken. Ook ditmaal spelen de motieven van het kijken en het bekeken worden, en van de activiteit die daadwerkelijk van de dingen uitgaat (of lijkt uit te gaan?), een centrale rol. Niets bestendiger vormt bijgevolg geen radicaal vernieuwende bundel, maar een zoveelste herhaling/verschuiving van een bijzonder intrigerende thematiek. Wie nooit eerder heeft kennis gemaakt met het oeuvre van Eva Gerlach, moet dit onverwijld doen!
[Dirk de Geest]
De Arbeiderspers, 55p., 599F
ISBN 90-295-1642-9
| |
[Helder maar grijzer]
Welke superlatieven kan men nog verzinnen om deze nieuwe verzamelbundel van Gerrit Kouwenaar aan te prijzen? Kouwenaar geldt reeds lange tijd als een van de meest vooraanstaande Nederlandse dichters. Zijn experimentele gedichten getuigden van de vastberaden wens om poëzie en realiteit op een eigenzinnige, allerminst naïeve manier op elkaar af te stemmen. Daaruit resulteerden de onderhand klassiek geworden metaforen van het vers als een lichaam of een draaideur, of nog: een eetbaar object. Deze metaforen waren er alle op gericht om de objectieve realiteit gedeeltelijk van haar ondoordringbare karakter te ontdoen, ze aannemelijker te maken voor het menselijke bewustzijn. Gaandeweg is Kouwenaar dat poëtische project nog meer gaan bijstellen, door de werkelijkheid vooral te beschouwen als een soort van indirect teken, een spoor dat vergankelijkheid en slijtage tegelijk laat zien en even tegenhoudt. Als gevolg daarvan hanteert de dichter een soort van productieve negativiteit; zijn recente poëzie - bijeengebracht in deze mooie nieuwe verzameling - toont overtuigend hoezeer het vergeten, het (haast) verdwenen zijn, het vernietigd worden essentiële categorieën zijn in de beleving van onszelf en de werkelijkheid. Daarenboven zijn deze gedichten van een onverwachte helderheid en precisie, en staan ze ver van Kouwenaars eerdere hermetische poëzie. Integendeel, men kan uit dit kleinood blijven citeren, en meer dan een handvol verzen uit dit boek zijn nu reeds ‘klassiek’ te noemen. Helder maar grijzer is een van die zeldzame dingen die blijven (of althans, zouden moeten blijven).
[Dirk de Geest]
Gerrit Kouwenaar: Helder maar grijzer, gedichten 1978-1996
Querido, 1998, 152 p., 690 F ISBN 90-214-7257-0
| |
| |
| |
Miriam Van hee
Het verband tussen de dagen gedichten 1978-1996
Naar aanleiding van haar recente bekroning met de Driejaarlijkse Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Poëzie wordt Myriam Van hee geëerd met deze ruime verzamelbundel. Hij laat de weg zien die de dichteres na 20 jaar heeft afgelegd. Voor haar overstap naar haar huidige (Nederlandse) uitgever publiceerde zij inderdaad twee dichtbundels bij het toenmalige Masereelfonds: de bejubelde debuutbundel Het karige maal (1978) en Binnenskamers (1980), waaruit hier opnieuw een aantal gedichten aan de vergetelheid worden ontrukt. Reeds die eerste poëzie toont hoezeer het intimisme Van hee eigen is. De dichteres richt zich niet op de grote thema's, maar probeert in alle bescheidenheid, via schier onopgemerkte details en gebeurtenissen, essentiële dingen van het menselijke bestaan te laten zien. Gaandeweg heeft ze daartoe in haar lyriek een eigen symbolentaal ontwikkeld, met sneeuw, karigheid en schaarste, dagen, bergen. Tegelijk worden die ruimtelijke en temporele elementen subtiel aangewend om innerlijke gevoelens en sferen bij de lezer op te roepen. Die lezer is trouwens een essentiële component van dit oeuvre. Voortdurend schrijft de dichteres brieven en verzen die zich expliciet tot een jij richten. Onder die bedrieglijke eenvoud gaat echter een intrigerende poëzie schuil, die het meer moet hebben van schakeringen en gevoelige tonen dan van briljante beelden en grootspraak. Daarvan getuigen bv. Winterhard en Achter de bergen.
[Dirk de Geest]
De Bezige Bij, 1998, 241 p., 790 F, ISBN 90-234-4788-3
| |
Toon Tellegen
Gewone gedichten
Wanneer Toon Tellegen een dichtbundel als titel Gewone gedichten meegeeft, is er beslist iets ongewoons aan de hand. Tellegen is immers een meester in het transformeren van de werkelijkheid; het ongewone en het onmogelijke wordt bij hem doordeweeks en routineus, of omgekeerd worden herkenbare feiten en anekdotes vervormd tot hoogst poëtische, eigenzinnige constructies. Met deze jongste dichtbundel is het in feite niet anders. Een aantal gedichten verwoorden trouwens - duidelijker dan in het verleden het geval was - het poëtische project van Tellegen. Zij hebben het over poëzie als een avontuur, een kennismaking met anderen, een verregaande dialoog. Precies die elementen keren trouwens steeds weer terug in zijn gedichten. Personages (ook het eigen ik) uiten zich, ontmoeten elkaar, ondergaan gebeurtenissen, vinden zichzelf tenslotte terug (of net niet). Alles wat in ‘normale’ poëzie zelden voorkomt of een verzwakking betekent, wordt hier omgezet in kwaliteiten: dialoog, een ongeloofwaardig ik, een sterk verhalende inslag, pathetiek en emotionaliteit. Daarbij is Tellegen de jongste jaren meer dan ooit op dreef als dichter. Misschien zullen deze teksten de lezer iets minder overdonderen dan het briljante Over liefde en over niets anders (Li 1997, p. 428), maar ze zijn alleszins meer dan gewoon lezenswaardig. De kleine verhaaltjes van een groot auteur verdienen het om gelezen en herlezen te worden; dat is hun primaire reden van bestaan.
[Dirk de Geest]
Querido, 1998, 55 p., 599 F, ISBN 90-214-8430-7
| |
Leo Herberghs
Portret van een landschap, gedichten 1953-1997
Leo Herberghs heeft tijdens zijn lange carrière als dichter - de man werd in 1924 geboren en debuteerde al in 1946 - eigenlijk nooit de aandacht gekregen die hij nochtans verdiende. Allicht was de dichter daarvoor te bescheiden, tezeer een eenzaat. Tegelijk staat zijn poëzie haaks op de opeenvolgende modernistische stromingen die de poëzie in Nederland domineerden, ook al heeft hij duidelijk de invloed van die vernieuwingsgolven ondergaan. Misschien kan deze uitgave van een uitvoerige bloemlezing aan die onterechte veronachtzaming verhelpen. Portret van een landschap bundelt in ieder geval een aantal markante momenten uit Herberghs' oeuvre, ook al valt te betreuren dat zijn recente, indrukwekkende episch-lyrische teksten wegens plaatsgebrek niet werden opgenomen. In deze gedichten valt vooral op hoe de dichter een ‘aards’ perspectief inneemt. De beeldspraak blijft elementair, sterk geënt op de observatie van het landschap en de mens. Daardoor is de zegging tegelijk bijzonder toegankelijk en toch bij momenten mysterieus-suggestief. De verbeelde wereld biedt zo een toegang tot een ander, meer fundamenteel universum dat enkel via symbolen en abstracte termen toegankelijk is. Het ‘landschap’ krijgt, met andere woorden, pas zijn universeel en definitief karakter, als een afgerond ding, op het ogenblik dat er een poëtisch ‘portret’ wordt van gemaakt. Dat in se klassieke streven wordt hier niet omgezet in een verheven lyriek, maar integendeel in nederigheid en aandacht voor de gewone dingen. Het maakt van Herberghs een alles behalve gewoon dichter.
[Dirk de Geest]
Plantage, 1998, 237 p., 850 F, ISBN 90-73023-58-0
| |
Willem Jan Otten
Eindaugustuswind
Willem Jan Otten bewijst met zijn lijvige jongste bundel, Eindaugustuswind, eens te meer hoezeer hij een veronachtzaamd dichter is. In zijn verzen demonstreert hij niet enkel een voorbeeldig vakmanschap in het op elkaar doen inspelen van klank, ritme, betekenis en symbolen, maar formuleert hij ook een intrigerende visie op de werkelijkheid. De dichter neemt inderdaad de observatie en de anekdote als vertrekpunt voor de meeste van zijn gedichten, maar van meet af aan neemt hij resoluut afstand van die ‘realiteit’ door ze te interpreteren als sporen van diepere verbanden en mysteries. Deze poëzie wordt daardoor symbolisch, zonder dat ze nochtans naïef overgaat tot het postuleren van een diepere wezenheid; integendeel, het is Otten vooral te doen om de vraagstelling zelf, om de zoektocht naar het mysterie. De herinnering en de associatie vormen daarbij aangewezen richtsnoeren. Tegelijk zoekt de dichter frequent aansluiting bij de rijke mythologische wereld van de Griekse literatuur en de bijbel. Ook formeel getuigt deze bundel van een boeiende afwisseling. Een aantal gedichten zijn bondig en qua zegging geconcentreerd; de dichter werkt er, via enjambementen en aaneenschakelingen van zinnen en zinsdelen, behoedzaam naar een soort van open pointe toe. Andere teksten zijn dan weer veel langer en epischer van toon; vooral de reeks ‘Dutjes van het graf’ biedt daarvan een aantal hoogst lezenswaardige voorbeelden. Poëzieliefhebbers zullen allerminst bedrogen thuiskomen van hun lees-odyssee.
[Dirk de Geest]
Van Oorschot, 1998, 93 p., 598 F, ISBN 90-282-0914-X
|
|