Misdaad, drank en schotelantennes
Joseph O'Connor behoort tot een nieuwe generatie Ierse schrijvers die zonder echt een school te vormen, de fakkel definitief hebben overgenomen. Het Ierland van Roddy Doyle, Patrick McCabe, Colum McCann, Colm Toibin, Michael O'Loughlin en Joseph O'Connor is lang niet meer hetzelfde land als dat van de grote Ierse schrijvers William Butler Yeats, John Synge en James Joyce. De Ieren spreken vandaag Engels, leven niet meer vnl. op het platteland, hebben hun onafhankelijkheid van Engeland bevochten en gewonnen, en ze zijn niet allemaal denkers of dichters.
Het Ierland van vandaag is ook niet dat van de schrijvers van kortverhalen die debuteerden in de jaren '30: Frank O'Connor en Sean O'Faolain. Zij hadden het nog over een eiland dat gebukt gaat onder de alles fnuikende invloed van de katholieke Kerk en van een conservatief nationalisme, het Ierland dat onlangs nog geëvoceerd werd in Frank McCourts autobiografie De as van mijn moeder (Bert Bakker, 1996). De kerk bestaat nog, maar heeft door allerlei factoren veel van haar kracht moeten inboeten. Hoewel nog altijd de overgrote meerderheid van de Ieren katholiek is en hoewel de bijzondere rol van de kerk nog steeds in de grondwet staat ingeschreven, is de macht van priesters en bisschoppen de laatste 10 jaar aan het tanen. Dit heeft niet alleen te maken met de versnelde modernisering die van Ierland in minder dan een decennium de Keltische tijger van de EU heeft gemaakt, maar ook met de schandalen die de Ieren niet langer in de doofpot stoppen. Op een bepaald ogenblik waren er zoveel berichten over priesters die zich aan kinderen vergrepen hadden, dat een Dublinse krant een stuk de titel ‘Kind aangerand door leek’ meegaf.
De huidige generatie Ierse schrijvers heeft het over een Ierland dat in Europa ligt en waar Homer Simpson, wasmachines en popmuziek belangrijker zijn dan Sint Patrick en de oude Ierse sagen. Ierland ziet zichzelf niet langer als een uitzondering, als de enige plaats waar de oude idealen van zuiverheid bewaard zijn gebleven. Misschien is het daardoor dat de jonge Ierse literatuur vandaag zo populair is in de rest van Europa: gelukkig zijn of ongelukkig zijn kan je net zo goed in Dublin als in Potsdam.
De wereld die in De verkoper beschreven wordt, is het Ierland van vandaag. De held kon geen moderner beroep hebben: hij verkoopt schotelantennes in een Dublin waar de politie alleen overdag de baas is. Als het donkert, nemen de drugsverkopers en IRA-terroristen de belangrijkste taken van hen over. Billy's studerende dochter Maeve wordt in een benzinestation overvallen. Zij overleeft het geweld, maar ontwaakt waarschijnlijk nooit meer uit de coma. Het boek is een lange brief waarin Billy niet alleen vertelt wat er tijdens en na het proces gebeurt, maar ook zijn hele leven opnieuw beleeft.
Tot die dramatische gebeurtenissen onderscheidt het leven van Billy Sweeney zich niet echt van dat van duizenden anderen. Als jongeman uit een arbeidersbuurt krijgt hij de kans om te studeren, hij leert een meisje kennen, maar verliest haar weer als ze zwanger blijkt te zijn van een onbekende. Het meisje verdwijnt naar Engeland en komt met een dochtertje terug. Billy gaat ondertussen studeren en drinken. Ze ontmoeten elkaar opnieuw, trouwen en krijgen nog een dochter, Maeve. Billy gaat lesgeven en drinken, tot alleen nog het drinken overblijft en hij zowel zijn job als zijn vrouw en kinderen verliest.
Wat er tijdens het proces gebeurt, is grotendeels voorspelbaar. De advocaten pleiten voor verzachtende omstandigheden, een oude moeder vraagt nog één keer mededogen voor haar verslaafde zoon, de familieleden van het slachtoffer luisteren en wachten op de uitspraak. Maar een van de beklaagden ontsnapt en weet uit handen van de politie te blijven. Bij toeval merkt Billy hem op in een voorstadje van Dublin en hij begint de man te schaduwen. Op een dag laat hij hem door een professioneel in elkaar slaan met de bedoeling hem daarna te vermoorden, maar Billy is nog niet in staat iemand te doden. Hij is verplicht de man op te sluiten. Tussen de twee ontstaat een vreemd spel van afstoting en aantrekking dat alleen maar gewelddadig kan eindigen.
Het hele verhaal van Billy Sweeney wordt niet rechtlijnig verteld. De grote lijn is chronologisch, van het begin van het proces in november 1994 tot de ontknoping in december van het volgende jaar. De vroege jeugd, de verliefdheid, het huwelijk en de dronkenschap komen in ongeveer chronologische volgorde als flashbacks het verhaal onderbreken. Gedurende één deel wijkt O'Connor van die vorm af: tijdens de eerste periode na de ontvoering schrijft Billy zijn bevindingen in de liturgische agenda van zijn beste vriend, eerwaarde heer Seánie. Daardoor krijg je naast het verslag van de wederzijdse pesterijen van onwillige beul
[lees verder op p. 16]