Reizen om de geest te oefenen
Wie op een luchthaven kankert over de vertraging van zijn charter en zweert dat het moderne reizen een hel is geworden door het drukke luchtverkeer, doet er goed aan een exemplaar van De ontdekking van het reizen bij zich te hebben. Zijn gekanker zal snel overgaan. In het Europa van de 16de en 17de eeuw was reizen immers een onvoorspelbaar waagstuk. Aan toerisme, het reizen om andere landen en culturen te bezichtigen, werd er nog niet echt gedaan, maar heel wat mensen begaven zich op pad om uiteenlopende redenen en wilden dan ook wel iets opsteken van het land waarin ze terechtkwamen.
‘Reizen is vooral nuttig om de geest te oefenen,’ schreef Alexis de Tocqueville. Vooral zakenlui, diplomaten, geleerden, pelgrims en artiesten zwierven al flink wat rond. Zo werd de ‘psychologie van het reizen’ geboren, want het bleek al snel dat de reiziger op velerlei wijzen op de proef werd gesteld, niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk. Daarom kwam de Poolse hoogleraar Antoni Maczak na het bestuderen van een van de eerste ‘reisauteurs’ Fynes Moryson op het idee om een zo compleet mogelijk beeld op te hangen van het reizen in de vroeg-moderne tijd. Maczak heeft er voor gekozen om alleen het reizen in West- en Midden-Europa te onderzoeken omdat in dit ooit door de Romeinen bezette deel van Europa een ‘bewustzijn was bewaard gebleven van een gedeelde, gemeenschappelijke cultuur, een eenheid die niet door de Reformatie was verbroken’. Als vertrekpunt voor zijn lijvige studie, steunde hij o.a. op de eerste verschijnselen van de reisliteratuur van de Renaissance en op het bestuderen van gravures, tekeningen, schilderijen, woordenboeken, dagboeken etc. Door de medewerking van universiteitsbibliotheken in een heleboel landen heeft hij een enorme schat aan materiaal verzameld, dat hij nauwkeurig, met veel zin voor detail, en niet gespeend van enige humor, presenteert. Je zal het geweten hebben, want de bronnen die Maczak overvloedig citeert zijn soms kurkdroog. Hij zegt het zelf: ‘Zeventiende-eeuwse commentatoren waren waarschijnlijk niet in staat zich zo fraai in woorden uit te drukken als de romantici, en ongetwijfeld beleefden mensen in die tijd dingen ook anders’. Omdat reizen in de 16de en 17de eeuw meestal een ‘noodzakelijk kwaad’ was en omdat het moderne ‘nuchterheidsdenken’ stilaan om de hoek kwam piepen, zijn sommige reisverslagen op z'n zachtst gezegd slaapverwekkend. Toch weet Maczak in zijn 16 hoofdstukken telkens weer feiten aan te halen die de
interesse prikkelen en doen verder lezen. De verbazing groeit naarmate de pagina's vorderen: de reiziger van 300 jaar geleden maakte zeker geen tochten voor zijn genoegen, zo velerlei waren de ontberingen, gevaren en teleurstellingen die hem beloerden. Geen wonder dat ze vaak geen oog hadden voor schitterende landschappen. Integendeel, hoe mooier het landschap - zoals in de Alpen - hoe groter vaak de gevaren en de ontberingen waren. Je haren rijzen ten berge als je merkt wat voor kuren reizigers moesten uithalen om obstakels van de natuur - bergen, rivieren, moerassen - te overwinnen. Maar ook de reiziger die zich ver van avontuurlijke reisroutes hield, had het niet makkelijk, alleen al om de goede weg te vinden. In meer ontwikkelde gebieden werden wegen met heggen omzoomd, maar in grote streken van Europa had je enkel paden die nauwelijks opvielen in de natuur. Niet alleen bevonden die wegen zich in slechte staat, maar ook de natuur kon nog een handje helpen: bij slecht weer raakten de koetsen vast in de modder of gebeurden er ongelukken door ijsafzetting. Maar de ellende die de wegen boden, viel in het niet bij drie andere grote bedreigingen: de pest, rovers en onzachte ontmoetingen met de plaatselijke ‘autoriteiten’ die maar al te graag een rijke koopman aan de galg brachten onder het mom van een of andere misdaad om beslag te kunnen leggen op zijn goederen. De reiziger moest zich dus voorzien van professionele, vetbetaalde gidsen in het land dat hij wilde bereizen. En uit het geklaag in de aangehaalde teksten kan worden opgemaakt dat de toenmalige herbergen vaak niet bepaald oorden waren waar de doodvermoeide reiziger een goed maal en een zacht bed kon krijgen. Dikwijls werd hij uitgebuit, ruw behandeld en bedrogen, en kreeg hij 's nachts nog een luizenplaag als cadeau. Als je nu daarbij aan bepaalde touroperators denkt, dan moet je beslist hoofdstuk acht, ‘Gevaren’, even lezen: het is een en al overval, gewapende afperserij,
piraten en stormen. Maar er is ook een positieve noot: via geschiedkundige bronnen en - heel slim - de woordenschat voor de genitaliën in woordenboeken uit die tijd, heeft Maczak een reconstructie proberen te maken van de morele normen van de reiziger, die al die gevaren toch moest compenseren