Op twee paarden wedden en drie keer winnen
‘De belangrijkste werken uit de oudere Nederlandse letterkunde moeten permanent in mooie uitgaven beschikbaar zijn’. Ziedaar de grondgedachte van de ‘Delta’-reeks. Deze samenwerking van verschillende uitgeverijen heeft als doel het literaire erfgoed, van de Middeleeuwen tot halfweg de 20ste eeuw, levend te houden. Werden daartoe als eersten opgeroepen: Jacob van Maerlant, Hildebrand en Hieronymus van Alphen. Een prestigeproject, dat inhoudelijk en vormelijk de klassieke status van de werken waardig wil zijn.
Doelpubliek voor al dat moois is ‘het algemene publiek met literaire belangstelling’. De ‘Delta’-werken willen hen een wetenschappelijk verantwoorde tekst aanbieden die toch niet zucht onder de noten, editie-commentaren of andere academische verantwoordingen. Hildebrands Camera obscura bv. is om die reden in twee delen verschenen; het eerste bevat de volledige teksten met voorberichten en bijvoegsels van de auteur, het tweede de verantwoordingen, inleidende en begeleidende teksten, editeursingrepen, lijsten van drukken en illustraties, en Hildebrands eigen commentaren ‘Na vijftig jaar’ (1887). Zo worden twee groepen van lezers op een elegante manier bediend: de gewone lezer wordt als hij dat niet wenst ook geen literair-historische begeleiding opgedrongen en vakmensen kunnen toch over een editie beschikken die op specialistisch onderzoek steunt.
Het algemene publiek met literaire belangstelling is overigens een graag bespeelde doelgroep, die zich dat ook nogal laat welgevallen. Het Leidse Maerlant-project onder leiding van Frits van Oostrom is daar een tekenend voorbeeld van. De 13de-eeuwse didacticus, wiens grote encyclopedische werk Der naturen bloeme, door de eminente literatuurhistoricus Knuvelder nog ‘dor en droog’ werd genoemd, ligt de laatste jaren bijzonder goed in de markt. De intensieve restauratie van het Maerlant-beeld, waar o.m. het Leidse team grote verdienste aan heeft, is daar niet vreemd aan. Maerlants wereld van Frits van Oostrom (Prometheus, 1996) was een gigantisch verkoopsucces en ook de academici spraken gezamenlijk lof. Dat boek is a.h.w. het startsein geweest voor een hele reeks toegankelijke Maerlant-initiatieven (tentoonstellingen) en -uitgaven. Begin vorig jaar verscheen Jacob van Maerlant: Spiegel historiael (Li 1997, p. 148) van Jozef Janssens (KU Brussel) en Martine Meuwese (van het Leidse team) en eind dit jaar verschijnt een Maerlant-uitgave met uitgesproken didactische bedoelingen (voor het middelbaar onderwijs), het tweede deel in de serie ‘Tekst en context’ van Amsterdam University Press: Jacob van Maerlant, alweer onder redactie van Van Oostrom.
En dan nu Maerlants werk: juweeltjes van zijn hand. Na het succes van Maerlants wereld valt te verwachten dat er interesse zal bestaan voor het werk van de dichter zelf. Het is een bloemlezing van zijn zeer omvangrijke oeuvre en dat is wel goed zo, want het woord ‘dor’ (Knuvelder) mag dan wat onkies zijn, de kans is groot dat menig liefhebber bij een volledig werk van Maerlant zou afhaken. Door zijn oeuvre fragmentair weer te geven zonder aanpassingen ter wille van de toegankelijkheid, elk afzonderlijk werk helder in te geleiden en - naast de oorspronkelijke tekst - in vlot proza te hertalen (en de editie- en andere verantwoordingen beknopt achterin te plaatsen), worden deze juweeltjes hanteerbaar. Voor het eerst mag je wel zeggen, want er zijn voor de aankomende Maerlant-liefhebber nog niet veel toegankelijke teksten van de meester zelf te lezen.
Over de beschikbaarheid van uitgaven van de Camera obscura kan niet worden geklaagd. Het aantal drukken in diverse klassieke paperback- en pocketuitgaven (vaak zonder de ‘Verspreide stukken’) is indrukwekkend. De recentste is een herdruk als Pandora-pocket (1996) van de volledige uitgave uit 1977 van uitgeverij Veen. De vakpers zag toentertijd nogal wat graten in deze editie, maar bij gebrek aan beter is ze jaar na jaar ongewijzigd blijven verschijnen. De ‘Delta’-uitgave is de eerste wetenschappelijke editie en voorziet dus zeker in een behoefte. Het wachten was overigens lang: Peter van Zonneveld nam al in 1984 het initiatief met het oog op het jubileumjaar 1989 (150 jaar na de eerste druk), maar zijn opzet liep spaak. De prominente plaats die deze uitgave in de reeks inneemt - het wetenschappelijk kader is veel nadrukkelijker aanwezig dan bij de andere twee - brengt de grote ambities van de ‘Delta’-makers duidelijk voor het voetlicht.
Hieronymus van Alphen publiceerde in 1778 Proeve van kleine gedigten voor kinderen. Het kleine bundeltje met 24 versjes waarmee Van Alphen aan kinderen van vijf tot tien ‘iets nuttigs en tegelijk bevattelijks te lezen’ gaf, werd anoniem uitgegeven. Niet alleen behoren veel van die korte gedichtjes nog altijd tot het volksgeheugen (‘Jantje zag eens pruimen hangen...’), met zijn didactische opzet, die zich uitdrukkelijk en rechtstreeks tot jonge kinderen richtte, wordt Van Alphen als