Uit de dwangbuis van het nieuwe
In 1989, het jaar waarin de Berlijnse Muur viel, verscheen De nieuwe salon, een ophefmakend boek van Diederik Kraaijpoel. Deze landschapschilder en docent aan een Groningse kunstacademie waagde het te beweren dat sinds 1960 in de westerse democratieën de abstracte kunst tot staatskunst was verheven. Was Pollock kleurenblind? zet de kruistocht tegen het blinde geloof in artistieke vernieuwing voort. Kraaijpoel brengt bouwstenen aan voor een herschrijving van de recente kunstgeschiedenis.
In zijn befaamde overzicht uit 1951, Eeuwige schoonheid (De Haan, 1995), moest de Britse kunsthistoricus Ernst Gombrich zijn lezers nog om begrip vragen voor de moderne kunst. ‘Er is geen grotere hinderpaal voor het genieten van grote kunstwerken dan onze onwil om vaste gewoonten en vooroordelen te laten varen’. Afwijken van traditionele vormen stond toen niet alleen bij het grote publiek, maar ook bij heel wat kunstliefhebbers gelijk met heiligschennis. Intussen is, volgens Kraaijpoel, het omgekeerde het geval. Kwaliteit in hedendaagse kunst wordt gemeten aan de mate van vernieuwing, van breuk met de traditie. De avant-garde uit de eerste decennia van onze eeuw is van een subcultuur geëvolueerd tot de toonaangevende cultuur. Ieder kunstenaar moet een werk scheppen volgens een eigen ordeningsprincipe. Critici, museumdirecteuren en tentoonstellingsmakers bouwen vlijtig mee aan de dwangidee van de oorspronkelijkheid. Bovendien wordt ook de nieuwere kunstgeschiedenis beschreven als een reeks grensverleggende innovaties. Een kunstenaar verdient slechts vermelding als hij als voorloper van een andere kunstenaar kan worden beschouwd. Kraaijpoel ziet hiervoor ook politieke redenen: Hitler en Stalin hielden van figuratieve kunst die teruggreep naar de klassieke erfenis, en wie wil graag voor fascist of communist worden versleten? Toch is nieuwheid een uiterst twijfelachtig criterium. ‘Alle grenzen zijn overschreden, alle perken te buiten gegaan, alle schroeven definitief losgedraaid’. De radicale reductie van de abstracte kunst heeft haar vervolmaking en eindpunt gevonden in het monochrome vlak en de lege ruimte. Verder naar nieuwheid verlangen, is zinloos en te vergelijken met het steeds opnieuw uitvinden van het wiel. Met installaties en conceptuele kunst kun je zo veel kanten op dat alleen de creatieve interpreten er wel bij varen. Hetzelfde geldt voor de onbedwongen chaos van het wilde schrijven.
De auteur is geen aanhanger van de complottheorie (‘de kunstmaffia’) noch een voorvechter van figuratieve kunst. Hij vindt de veelheid van stijlen en vormen een voordeel, op voorwaarde dat het oude niet hoeft te verdwijnen. ‘Als je een genieter bent, wil je best iets nieuws zien, graag zelfs, want er komt dan meer bij om van te genieten. Maar je wilt niet dat er iets afgaat’. Dat de auteur zo'n standpunt inneemt en toch geen conservatief is, maakt dit boek boeiend. Kraaijpoel noemt zich een paar keer ‘een zelfkijker’. Een lelijk woord, maar het geeft precies weer wat hij doet: zo onbevooroordeeld mogelijk naar kunst kijken zonder zich te laten beïnvloeden door gangbare etiketteringen, waardeoordelen en opvattingen over kunstenaars en stromingen. Uiteraard heeft hij zijn ideeën over kwaliteit, die hij in een afzonderlijk hoofdstuk uiteenzet. Schoonheid of lelijkheid spelen daarin nauwelijks een rol, en ook ‘inhoud’ niet. Kenmerkend voor beeldende kunst is juist dat de essentie zetelt in het oppervlak. Kunst hoeft niet ontkurkt te worden, haar grootheid ligt in de onmiddellijke aanschouwing. Verder zijn intensiteit en eenheid belangrijke waardemeters; ze fungeren evenwel slechts als je werken van dichtbij in hun individualiteit bekijkt. Talrijke reproducties in dit boek begeleiden concrete beschrijvingen en duidingen van (gebrek aan) vakmanschap, beheerst toeval en stijl.
Jackson Pollock, ‘Number 32’
Het typeert Kraaijpoels aanpak dat hij weliswaar de kunst van omstreeks 1750 tot nu centraal stelt, maar dat zijn kanttekeningen daarbij veel verder teruggaan. De ontwikkeling van de kunst begint voor hem bij het streven van de Grieken naar realistische weergave. Vandaar loopt, via de systematisering in de Renaissance, een rechte lijn naar de