In memoriam
Herman de Coninck (1944-1997)
Ik heb Herman de Coninck nooit persoonlijk ontmoet. Ik heb hem zelfs nooit in levende lijve horen en zien voorlezen uit eigen werk. Dat maakt mij ongetwijfeld tot een witte raaf in Vlaanderen en Nederland. De Coninck genoot immers een opmerkelijke populariteit bij een groot en divers publiek. Zijn plotse overlijden heeft daardoor geleid tot een zekere ‘collectieve’ rouw. Overal werd opnieuw driftig geciteerd uit zijn literaire werk, m.n. dan de poëzie. Dat hoogst opmerkelijke gegeven toont aan hoezeer het lezerspubliek uit Vlaanderen en Nederland door de jaren heen is vergroeid met de verzen van Herman de Coninck. Zijn debuut, De lenige liefde (1969), is door generaties pubers en aankomende adolescenten met rode oortjes verslonden. Herdruk na herdruk bleek de bundel bij uitstek te beantwoorden aan de existentiële gevoeligheid van een uiterst moeilijke lezersgroep. Allicht heeft de erotisch-frivole thematiek in grote mate bijgedragen tot dat succes, maar er is toch meer dan dat: een sprankelend taalgebruik, vol dubbelzinnigheden en woordspelingen, met zinnen die zich kronkelen naar onvoorziene pointes, met knipoogjes naar de lezer. Dat volstrekt originele poëzieconcept - dat men wat later het ‘nieuw-realisme’ is gaan noemen - opende plots opnieuw de deuren voor de lyriek: poëzie was in één klap niet langer hooggestemde stof voor schoolfrikken, maar bleek fris en leesbaar, begrijpelijk en bijzonder genietelijk. Nochtans werden de aanvankelijke, nogal vrijblijvende erotische fantasieën alras gekleurd door het noodlot, door de intense tragiek. De Conincks tweede dichtbundel, Zolang er sneeuw ligt (1975), probeert immers in het reine te komen met de overleden jonge vrouw, met het ondraaglijke leed waartoe geen mens zich adequaat kan verhouden. De humor, het spel met klanken, beelden en woordspelingen vormen hier een laagje lak op een allesbehalve
vrijblijvende tragiek. Daarmee bleef weliswaar op het eerste gezicht de relativerende toon van de dichter gehandhaafd - ook zijn meest trieste verzen konden daardoor uitgroeien tot ware bestsellers -, maar de academische verwondering van De lenige liefde ruimde mettertijd baan voor een bij uitstek melancholische persoonlijkheid. De droom en de herinnering functioneren als een soort van afdronk om het leven leefbaar, minder banaal en illusieloos, te maken. Met een klank van hobo (1982), De hectaren van het geheugen (1985) en Schoolslag (1994) reveleren ons een andere dichterlijke persoonlijkheid, die de lezer - enigszins schroomvallig en daardoor des te aangrijpender - laat kijken naar zijn frêle persoonlijkheid, naar zijn aarzelingen en zijn vragen, naar zijn niet zo gelukkige jeugd. De humor en de vertekening tonen hier des te intenser de slijtage die niet kan worden tegengegaan; die haast opzettelijke discrepantie tussen vorm en inhoud brengt vooral zijn laatste gedichten opvallend dicht in de buurt van de theatrale Hugo Claus.
Meer nog dan met zijn eigen poëzie zal Herman de Coninck mij nochtans bijblijven als een enthousiast en begenadigd poëziecommentator. Als geen ander kon hij schrijven over poëzie, verstaanbaar en speels zonder daarom in oppervlakkige portretten te vervallen. Met name in Over de troost van pessimisme (1983) en Over Marieke van de bakker (1987) resulteerde dit in een intrigerende visie op het gedicht als de plaats waar de ordeloosheid en de desolaatheid van de mens ‘gevormd’ en ‘vervormd’ kunnen worden tot een draaglijk en tot op zekere hoogte zinvol geheel. Zijn latere essaybundels bespelen dezelfde basisthema's, maar zij dragen veel sterker de signatuur van hun herkomst als dagbladcolumns. De Coninck schreef inderdaad wekelijks voor de krant ‘De Morgen’ een veelgelezen poëziekroniek, waarin hij op een hoogst persoonlijk-eigenzinnige wijze zijn visie op poëzie verdedigde en de courante poëzieproductie tegen de achtergrond van die principes afwoog. Daarbij hanteerde hij een vlotte, anekdotische stijl, die sindsdien door zowat elke beginnende recensent (vruchteloos) werd geïmiteerd. Boeken als Intimiteit onder de melkweg (1994) en De vliegende keeper (1995) blijven trouwens verplichte kost voor eenieder die over poëzie (of, ruimer, literatuur) een mondje wil meepraten.
Uiteraard bleef de persoonlijke visie van Herman de Coninck niet zonder weerwerk. Vooral de jongste jaren kwam er kritiek op zijn al te op de wereld gerichte poëtica, vooral dan van de zgn. postmoderne jongeren. Zij namen het verwijt niet van elitarisme en hermetisme, en verzetten zich radicaal tegen de al te ‘burgerlijke’ en ‘behoudsgezinde’ opvattingen van de criticus. Daarbij kwam dat De Coninck, op grond van zijn activiteiten in ‘De Morgen’ en het ‘Nieuw Wereldtijdschrift’, zijn belangrijke rol bij de politiek van uitgevers, zijn functie als bloemlezer, de facto een uitzonderlijke machtspositie bekleedde in het literaire bestel. Het is een interessant debat - doordat het zowel de institutionele mechanismen als de poëticale profilering van een oeuvre in vraag stelt - dat nu wordt afgesloten.
De intensiteit van de ervaring, de belezenheid, het stilistische vakmanschap en de bijzondere deskundigheid van Herman de Coninck mogen door zijn plotse overlijden dan wel bruusk afgesloten lijken, zij blijven gelukkig toch ook voortbestaan in hun gestolde, literaire vorm. Het Onbegonnen werk (de titel van zijn verzamelde poëzie) blijft dan ook noodgedwongen Onvoltooid werk. Rest ons de herinnering en een waardevol oeuvre.
[Dirk de Geest]