| |
| |
| |
Thema in de kijker
Maand van het spannende boek
Horror, duistere literatuur?
Soms vraag ik me af of er een wezenlijk verschil bestaat tussen goed geschreven ‘populaire fictie’ en goed geschreven ‘literaire fictie’. Neem voor de vorm twee romans die geschreven zijn in een zelfde, soepele en suggestieve stijl. Boek A heeft een ‘griezelig’ thema, boek B niet. Wat er dan gebeurt, heeft alles met marketing en niets meer met literatuur te maken.
In (liefst goudkleurige) koeien van letters zet een slimme copywriter op het omslag van boek A: de nieuwe horrorsensatie, of iets van die strekking. De literaire waarde van boek A zal dadelijk dalen, de omzet ervan zal waarschijnlijk stijgen. De kwaliteiten van boek B blijven dezelfde, maar het zal hoogstwaarschijnlijk minder omzet halen.
Als we het over horror en aanverwante genres hebben, zitten we dus automatisch met een marketingprobleem. De klank van het woord ‘horror’ alleen al doet een beetje goedkoop aan. Voeg ‘literair’ toe aan een roman, ook als het om een sociaal melodrama gaat, een ‘genre’ dat veel in de literatuur wordt beoefend, en hij zal in (artistieke) waarde stijgen. Door marketing wordt er een scheidingslijn getrokken tussen ‘populaire’ en ‘serieuze’ fictie. Is dat altijd zo geweest?
De scheidingslijn tussen literatuur en genreliteratuur is ontstaan in de 18de eeuw, toen Horace Walpole iets nieuws introduceerde in de toenmalige traditie van sentimentele romans: hij bracht een seksueel bedreigende man en een onschuldige, maar diep in haar hart broeierige jonge vrouw samen in de bizarre wereld van The Castle of Otranto (1764). Walpole werkte met ‘horroreffecten’ die in feite enkel symbolen waren van de onderdrukte seksuele impulsen van de twee hoofdpersonages. Het boek sloeg enorm aan en Walpole kreeg dadelijk imitators. Zijn psychologisering van de karakters was nog een beetje ruw, maar niet lang daarna deed Anne Radcliffe het al beter met The mysteries of Udolpho (1794), een verhaal waarin de psychologische doem van de personages al op een subtieler niveau stond, maar niettemin angstaanjagend was. Matthew G. Lewis combineerde daarna het psychologische moeras, waarin zijn personages rondploeterden en dat hij van Radcliffe had afgekeken, met echte bloederige grandguignol-effecten in The Monk (1794). Dat was de geboorte van de zgn. gothic horror. Omdat Lewis' boek zo populair werd, sprongen vele mindere schrijvers op de boot. Het publiek genoot likkebaardend en wilde niets anders meer dan in wufte kledij gestoken maagden die achterna werden gezeten door allerlei schuimbekkende griezels. Niet voor niets schreef Shelley in 1811 in een brief die het manuscript van zijn gothic novel St. Irvyne begeleidde: ‘It is a thing which almost mechanically sells to circulating libraries’.
De literaire kritiek stak, voor het grootste deel terecht, zijn neus in de lucht voor de grandguignol-stroming in de literatuur. Omdat de griezelschrijvers steeds minder besproken werden, gingen de lezers zich van lieverlee organiseren in leesclubs e.d. Maar de snel groter wordende kloof tussen arm en rijk in de Victoriaanse maatschappij zorgde niet lang daarna voor een nieuw populair genre: het sociale realisme dat o.a. door Dickens en Trollope beoefend werd. De gothic novel ging echter niet dood, maar leed een stuiptrekkend bestaan (om in de sfeer te blijven). Het genre muteerde voortdurend in verschillende vormen, maar de kloof tussen literaire en populaire fictie was intussen diep genoeg om nooit meer te verdwijnen.
Toen die kloof eenmaal voldoende wijd was, leek het alsof de horrorauteurs van de literaire landkaart verdwenen. Zelfs een Edgar Allen Poe wordt door de literaire kritiek wel erkend voor zijn rol in het totstandkomen van het moderne kortverhaal, maar hij wordt bijna altijd beschouwd als een buitenbeentje en niet als deel uitmakend van een duurzame literaire traditie. Een tijdlang bleef horror voornamelijk beperkt tot het korte verhaal en tot pulpmagazines zoals ‘Weird Tales’. De ‘moderne’ vorm, waarin horror niet alleen een apart genre is, maar ook een aparte marketingcategorie, werd ingeluid door twee belangrijke boeken uit de jaren '60: De exorcist van William Peter Blatty en Rosemary's baby van Ira Levin. Hoewel de toon van beide romans duidelijk griezelig is, werden ze ook als literaire werken ingehaald en kenden ze een groot succes.
Maar opnieuw kwamen er een hoop tweederangsimitators die via aparte kanalen werden besproken en gekocht, zodanig dat het label ‘horror’ zich al snel naar een specifiek kritisch circuit en een specifiek publiek richtte. Het commerciële succes van het genre begon weer snel te stijgen en kende zijn - voorlopige - hoogtepunt met Stephen King die op het eind van de jaren '70 debuteerde. In de jaren '80 kregen horrorauteurs voorschotten van miljoenen dollars en begonnen
| |
| |
uitgeverijen aparte horrorreeksen uit te geven. Essays over het genre legden de nadruk op de kloof tussen de mainstream-literatuur en horror. Het leek wel of horror zich vrijwillig in het getto van lectuur terugtrok en daar nog trots op was ook. Het genre was - althans volgens de liefhebbers - bedoeld om te provoceren en om grenzen te verleggen.
Boeiend is om te zien wat er gebeurt als een ‘serieuze’ literaire schrijver in zijn productie plotseling een boek schrijft met een horror-inslag, zoals bv. Brett Easton Ellis met American psycho. De roman is niet afschuwelijker, of zelfs beter geschreven, dan heel wat hedendaagse fictie die in de horrorreeksen terechtkomt en die automatisch als ‘tweederangs’ wordt beschowd. American psycho deed heel wat inkt vloeien, maar de roman werd in het literaire circuit ook door tegenstanders ernstig genomen, net zoals trouwens Patrick Süskinds Het parfum. De moderne fictie met zijn slimme, gesofisticeerde ‘puzzels’ en zijn vervreemdende effecten die de lezer dwingen tot een studie van de tekst, heeft de ‘moderne horror’ beïnvloed, zodat de omschrijving dat literaire schrijvers zich specialiseren in de vorm, terwijl horrorschrijvers zich specialiseren in de inhoud, toch weer lijkt te zullen vervagen. Of dit proces tot iets totaal nieuws zal leiden, valt voorlopig niet vast te stellen, maar feit is dat de postmoderne opvattingen over de versmelting en wederzijdse beïnvloeding van ‘hoge’ en ‘lage’ kunstvormen toch gevolgen heeft. Vele literatuurliefhebbers en horrorfanaten verzetten zich daar fanatiek tegen, maar om de roman als kunstvorm nieuw leven in te blazen, lijkt zo'n bevruchting me op zijn minst interessant.
[Bob van Laerhoven]
| |
Horror als vanouds
Jonathan Aycliffe
Dreiging op zolder, De Boekerij, 1995
Jonathan Aycliffe is een pseudoniem van Daniel Easterman. In dit boek begeeft hij zich op het gladde terrein van de thriller, gebaseerd op een klassieke horrortechniek. Hij slaagt erin de avond een huiver te verschaffen die de haartjes op de armen doet rijzen. Maar uiteindelijk ploft dit toch wel opgeblazen kunststukje in mekaar.
| |
Geesten in de mist, De Boekerij, 1996
Ook dit is een matig boek; het spookgegeven en de incarnatie van een verdwenen meisje zijn vergezocht.
| |
Stemmen in het duister, De Boekerij, 1995
Auteur is hier bijzonder gul geweest met horror- en thrillerelementen maar het boek is een aaneenrijging van clichés. Plot en sfeeropbouw zijn voorspelbaar.
| |
Stephen King / Richard Backman
De keizer van de horror behoeft allang geen lauweren meer. Op zijn best is hij in verhalen met één horrorelement - symbolisch gebruikt voor de gruwel die inherent is aan het leven. Keerzijde van Kings diep borende, zich royaal vertakkende verhalen, is enige wijdlopigheid.
| |
Desperation, Luitingh-Sijthoff. 1996
Deze typische King is nogal langdradig; de introductie van de personages en de plot zijn fascinerend knap, daarna is het bij pozen gezocht.
| |
De regelaars, Luitingh-Sijthoff, 1996
Geschreven onder het pseudoniem Richard Bachman en gelijktijdig met Desperation verschenen. Beide romans vertonen verwantschap. De constructie is ingenieus: middels brieven, dagboeken enz. in een andere typografie krijg je geleidelijk inzicht in het huiveringwekkende gebeuren. De keerzijde is enige wijdlopigheid en zwaar-op-de-hands gefilosofeer.
| |
Rosie, Luitingh-Sijthoff, 1995
Een typische King-thriller met een goede plot, een aantal geloofwaardige personages en een portie goed onderbouwde horror.
Van Kings zevendelige cyclus ‘De donkere toren’ zijn de eerste twee delen, De scherpschutter en Het teken van drie in Poema-pocket verschenen.
| |
Clive Barker
De veelbegaafde Barker - hij is ook acteur, illustrator, regisseur en filmproducer - heeft een stevige reputatie als auteur van griezelverhalen, ook in moeilijker werk, waarin zijn ongebreidelde fantasie een volstrekt eigen wereld creëert.
| |
De dief van altijd, Luitingh-Sijthoff. 1995
Dit is ‘een moderne fabel voor alle leeftijden’, een griezelsprookje dat ook best door jongeren te lezen is. De stijl is simpel en levendig, en elk hoofdstuk is door de auteur zelf geïllustreerd met mooie pentekeningen.
| |
Everville, Luitingh-Sijthoff, 1995
Een exuberant verhaal met sterk esoterische inslag, vol symboliek en complexe relaties, een wijdlopige strijd tussen goed en kwaad.
Van Barker zijn ook de dark fantasy-klassieker Weefwereld, en de griezel-fantasie Imagica in Poema-pocket verschenen.
| |
James Herbert
Duivelsdans, Van Holkema & Warendorf, 1996
Wrede geesten, rusteloze zielen teisteren het lieflijke dorp Sleath. Alles houdt verband met de gruwelijke familiekroniek van de lokale landheren Lockwood. De auteur heeft van dit soort griezelverhalen een specialiteit gemaakt. Dit boek is vakkundig gemaakt, het griezelelement is goed geïntroduceerd en de sfeer wordt knap volgehouden.
| |
Dean R. Koontz
Koontz is een meester in het mengen van horror- en thrillerelementen. Hij is echter een veelschrijver en zijn productie is nogal ongelijk.
| |
De sadist, Luitingh-Sijthoff, 1996
Koontz overtreft hier zichzelf. De actie grijpt aan door de onverwachte, schokkende peripetieën en weet te boeien tot het eind.
| |
Wintermaan, Luitingh-Sijthoff, 1994
Hier slaat Koontz de bal mis; hele stukken van het verhaal zijn irrelevant en soms ook ongeloofwaardig.
| |
Dan Simmons
Vuur in het paradijs, Luitingh-Sijthoff, 1995
Een vakantiecomplex voor de happy few op Hawaï raakt in financiële moeilijkheden omdat er gasten op een mysterieuze manier verdwijnen. Een paar doortastende vrouwen ontdekken de samenhang met de oude mythologie. Meeslepend horrorverhaal met goed uitgewerkte personages.
| |
| |
| |
Vers bloed in het genre
Poppy Z. Brite
Poppy Z. Brite (geb. 1967) is een rijzende ster in Amerika: ze had op jonge leeftijd al een stevige reputatie opgebouwd. Elk van haar romans tot hier toe getuigt van goede smaak en bijzonder veel vakkennis.
| |
Begeerlijk kadaver, Luitingh-Sijthoff, 1996
Een energieke, gruwelijke en intrigerende roman. Een ijzingwekkend realisme wordt versterkt door donkere fantasie, lyriek gaat samen met grafiek.
| |
TekenBloed, Luitingh-Sijthoff, 1994
Dit boek zit vol stijlwijzigingen: van realisme naar fantastiek (met imaginaire werelden, spookhuizen en geesten), en een combinatie van dark fantasy en cyberpunk. De stijl is lyrisch en energiek, de actie is indringend en de sfeer bij momenten poëtisch. Kortom, een gedurfd en geslaagd werk.
| |
Onvoltooide engelen, Luitingh-Sijthoff, 1995
De 12 verhalen in deze bundel werden geschreven in de periode 1985-1992; Voodoo speelt een belangrijk rol, volksmagie en oosterse religie zijn vaste ingrediënten. Deze literaire, beklemmende griezelverhalen zullen ook niet-liefhebbers van het genre kunnen bekoren.
| |
Suzy Mackee Charnas
Het web van de vampier, Meulenhoff, 1994
Antropoloog Edward Weyland is een vampier die zich in leven houdt met mensenbloed. Het boek beschrijft een vijftal periodes uit zijn leven waarin Weyland meer inzicht in zijn eigen persoonlijkheid krijgt. De auteur slaagt erin een psychologisch aanvaardbaar portret neer te schrijven van een fenomeen.
| |
Thomas M. Disch
De duivelspriester, Meulenhoff, 1995
Directe aanleiding en inspiratiebron voor dit verhaal zijn de schandalen in de Verenigde Staten rond pedofiele priesters en het uit de hand lopende verzet tegen abortusklinieken. Het is een wat gemakkelijke horrorroman met totaal ongeloofwaardige personages in overtrokken situaties.
| |
Christopher Fowler
De donkerste dag, Luitingh-Sijthoff, 1996
De Whitstable-clan bezit al sinds de Victoriaanse tijd een enorm kapitaal, in stand gehouden door een geheim genootschap. Dat occulte gezelschap ziet zich genoopt over te gaan tot een gruwelijke reeks moorden, die door levende lijken gepleegd worden op instigatie van een vernuftige machine. Een thriller met een (te) wijds vertakte intrige, opgebouwd uit wel heel onwaarschijnlijke elementen en toevalligheden.
| |
Spanky, Luitingh-Sijthoff, 1995
Spanky noemt zichzelf een demon die beschikt over magische krachten en hij heeft de mogelijkheid om stervelingen die dat willen, te helpen bij het bereiken van hun doel. Ook in deze moderne Faust-versie loopt het mis. Ongeloofwaardig en vol effecten.
| |
Patrick McGrath
Groteske, Bakker, 1996
McGrath doet hier een psychologisch diepgravende analyse van de ondergang van een gemelijke, zelfzuchtige, stugge man, die zijn vrouw de eenzaamheid en de frustratie ingejaagd heeft. De liefhebbers van de klassieke Victoriaanse sfeer met het vervallen landhuis, het griezelige moeras en de sociale upstairs-downstairs-stratificatie zullen genieten. Het verhaal onderstreept op hallucinante manier de sfeer van het Engelse platteland en de natuur als spiegel van het bewustzijn.
| |
Simon Maginn
Maagden en martelaren, Luitingh-Sijthoff, 1996
Op het strand van Brighton spoelt een vrouwenarm aan. Een aantal details wijzen op een rituele verminking door een zieke moordenaar. Somber, suggestief verhaal met een markante inleving en een pittige huiversfeer.
| |
Zwarte schapen, Luitingh-Sijthoff, 1994
De voormalige popzanger Maginn schept in zijn debuutroman een wereldje waarin psychologische angst en terreur centraal staan. Qua uitgangspunt en uitwerking is dit een zeer ongewone griezelroman.
| |
Koos Verkaik
Wolfstranen, De Arbeiderspers, 1996
In drie delen worden de belevenissen verteld van drie mannen en een vrouw, allen onsterfelijk. Tijdvakken schuiven in het verhaal door elkaar, vreemde cross-links duiken op. Een origineel, zij het loodzwaar bedenksel. Magie, alchemie, ‘hypnagogie’ leiden de verhaalelementen.
| |
De Gouden Strop
In de maand van het spannende boek wordt traditiegetrouw de Gouden Strop uitgereikt, de prijs voor de beste Nederlandstalige misdaadroman. Op 18 juni wordt één naam gekozen uit vijf genomineerden: de Nederlanders René Appel (Geweten - Li 1996, p. 791); Conny Braam (Zwavel - Meulenhoff, 1996); Paul Statter (De bank - Conserve, 1997); Peter de Zwaan (Een keel van glas - Het Spectrum, 1997) en de Vlaming Bob Mendes (De kracht van het vuur - Li 1996, p. 703). Mendes' roman krijgt in Nederland goede respons; ‘De volkskrant’ vond het ‘een avonturenroman à la Forsyth’, ‘De Haagse Courant’ vergeleek de auteur met Ludlum en Clavell. Aan de Strop, nu voor de 12de keer uitgereikt, is de mooie som van 450.000 frank verbonden; onder de winnaars vind je namen als Tim Krabbé, Maarten 't Hart, Thomas Ross en Jef Geeraerts.
In april is Joop van den Broek op 71-jarige leeftijd gestorven. Hij was journalist en thrillerschrijver en wordt beschouwd als een pionier van de moderne detectiveliteratuur in Nederland. In de jaren '50 rekende hij af met de traditionele misdaadroman: hij speelde in op de realiteit, en bracht seks en geweld op het voorplan. De hoofdrol in zijn thrillers is weggelegd voor de fotograaf/journalist Lex van der Tuyn Walema, die vaak op internationale missie is en steeds in ingewikkelde en onverkwikkelijke affaires terechtkomt. Naar Van den Broeks roman De gouden strop (Sijthoff, 1982) is de prijs voor misdaadliteratuur genoemd. De auteur publiceerde ook enkele werken onder het pseudoniem Jan van Gent.
|
|