De broer van de duvel zijn moer
Op de achterflap van Lippenstift op de hostie staan vijf citaten uit Britse en Ierse kranten die er niet om liegen. Aidan Mathews' verhalen worden meesterwerken genoemd en er wordt zelfs geopperd dat hij de kwaliteit heeft om James Joyce te evenaren. Deze grote woorden zijn niet helemaal misplaatst. Van de jongste generatie Ierse schrijvers is Mathews (geb. 1956) misschien wel diegene wiens werk het meest op dat van de vroege Joyce lijkt.
Mathews' Muesli at midnight (1990) ging over twee Dublinse studenten geneeskunde die een Ronde van Ierland fietsen om geld bij elkaar te krijgen voor liefdadigheid. Dat doen ze in het gezelschap van het geraamte van een Dublinse bisschop, dat ze onderweg ook nog eens kwijtraken. De roman is een hedendaagse versie van A portrait of the artist as a young man met dezelfde studentenbranie, hetzelfde cynisme, dezelfde sprakelende intelligentie, en dit alles in eenzelfde elegante taal. Maar het meest joyceaans is de vanzelfsprekendheid van de postkatholieke wereld van Mathews, die meer dan een beetje lijkt op die in Vlaanderen. Het boek heeft een personage dat eerst tot zijn ontzetting ontdekt dat hij het weesgegroetje niet langer uit het hoofd kent en dan verzucht dat het niveau van het Ierse godsdienstonderricht zo gedaald is dat je uit de middelbare school kan komen en exact weten hoeveel spelden Martin Luther King uit zijn schone hemd haalde op de morgen dat hij werd neergeschoten, maar ‘bugger all’ over de bijbel.
Twee jaar later verscheen het nu vertaalde Lippenstift op de hostie en het lijkt alsof Mathews met deze bundel kortverhalen zijn Dubliners heeft willen schrijven. De zes verhalen laten zien wat hij kan en dat is heel wat. De held van het eerste verhaal lijkt op de intelligente jongen in de eerste kortverhalen van Joyce's Dubliners. Timmy is ‘twaalf en een beetje’, hij brengt de vakantie door in een Duits gezin en hij wil later graag jood worden. Bij de familie Sterm loopt alles al snel verkeerd, de lang verwachte ontlasting komt er wel, maar wil dan weer niet wegspoelen en dan is er nog het ongelukje met de vliegende schildpad. Timmy leert dat het wel eens even moeilijk zou kunnen zijn om Duits te zijn als Iers, en dat de ambitie om slachtoffer te worden je niet automatisch in een held verandert. De helden van Mathews zijn nog altijd Iers, maar zijn ook heel Europees geworden. Met zijn ouders is Martin, de jongen in het tweede verhaal, op vakantie in Menton waar hij gefascineerd de vreemde wereld bekijkt en aandachtig luistert naar de verhalen die de mensen om hem heen verzinnen om die wereld zin te geven. Met een aan lager wal geraakte vriend van zijn vader houdt hij dialogen in een soort avonturierstaal die heel wat volwassener is dan de beide sprekers. Hun conversaties zijn nooit ernstig, worden gekruid met Franse, Duitse en Latijnse woorden en citaten, en maken overvloedig gebruik van het soort woordenschat (ouwe reus, arme drommel, knul) die alleen nog door stoere binken in ouwe edities van Biggles-boeken wordt gebezigd en waarvoor de jongen veel te jong en de oudere man veel te oud is. Mathews is ronduit meesterlijk in zijn demonstratie van de manieren waarop intelligente ouders en kinderen elkaar niet kunnen of willen begrijpen. Niet toevallig eindigt het verhaal met Martin die op een waterfiets in de Middellandse Zee naar Afrika glijdt tussen de stront en de meeuwen: ‘Ik strekte
mijn armen om te laten zien dat ik niets kwaads in de zin had en eigenlijk om de wereld te laten weten dat ik van binnen niet gek was. Domius vobiscum zei ik’.
De twee verhalen over jonge jongens worden mooi in evenwicht gehouden door twee verhalen waarin dieren niet alleen de hoofdrol spelen, maar ook nog eens als verteller fungeren. In beide gevallen gaat het over hetzelfde welbekende verhaal dat zich zo'n 2000 jaar geleden afspeelde. In het eerste luister je naar de conversatie tussen een jonge en een oude ezel. De oude is een pedante ruziezoeker die de makkelijkste job krijgt: hij mag een jongeman de stad binnenrijden voor wie massaal ‘Hosanna, hosanna’ wordt geroepen. De jonge ezel krijgt de zwaarste baan: hij moet de afval wegvoeren, geen wonder dat hij zijn oudere collega weigert te vertellen wat hij gedaan heeft en dat hij uiteindelijk begint te drinken van een stroom zwarte mieren.
Het tweede dierenverhaal is wellicht nog sterker: je hoort conversaties tussen een groep wijsgerige schapen die beschreven worden door een wel erg vroegrijp lammetje dat op zijn eigen harde keutels in een houten kistje ligt te wachten tot hij te weten zal komen wat de mensen met hem gaan aanvangen. Dat schapen een vrij gesofisticeerde filosofische opleiding genieten, blijkt uit deze repliek op een opmerking van de ooien: ‘“Bepaaldelijk”, zei het trio in de studiegroep van de ram. “Het is door de tegenstellingen in persoonlijke waarneming dat we de onpersoonlijke wijsheid bereiken van uitgesproken tegenstrijdigheid”. “Ik