Powers' writer's block
Hoe ga je als auteur om met het zo gevreesde writer's block? Heel dikwijls is het een onoverkomelijke hindernis. Dat is niet zo bij Richard Powers. Hij maakt van de nood een deugd en neemt in Galatea 2.2 de creatieve droogte als uitgangspunt. Het resultaat is een hoogst persoonlijke roman over creativiteit, die bovendien zijn vroeger werk in een autobiografisch daglicht plaatst.
Na vier romans was Powers op een dood punt gekomen; er diende zich geen nieuw onderwerp meer aan. ‘Drie keer eerder had het einde van een lang project tevens het begin van een nieuw project ingeluid. Ik had de kunst om een narratieve whiplash te boven te komen onder de knie. [...] Maar deze keer voelde het anders. Deze keer lag er, nadat ik had afgerekend met de Rattenvanger, niets op me te wachten diep in de opengesperde verhaalberg’. Verder dan een onvruchtbare openingszin over een vertrekkende trein komt hij niet. Zelf heeft hij het gevoel ‘te zijn afgezet op een verlaten rangeerterrein, gevoelloos en zonder enig idee hoe ik daar terecht was gekomen’.
Hij tracht dit dood punt waarop hij is aanbeland, te doorbreken door het onvermogen om te schrijven, de creatieve droogte, tot uitgangspunt en onderwerp van zijn nieuwe roman te maken. Tezelfdertijd is Galatea 2.2 tot op zekere hoogte een zeer persoonlijke autobiografische tekst. Het ik-personage in de roman heet Richard Powers, is auteur van dezelfde boeken en heeft ook een stukgelopen relatie achter de rug. Powers gunt je niet alleen een inkijk in het leven dat achter hem ligt en in zijn relatie met zijn geliefde C. Doorheen de autobiografische fragmenten waarin hij zijn leven met C. in kaart brengt, toont hij ook aan hoe en in welke mate autobiografische elementen aan de basis liggen van het ontstaan van zijn vier vorige romans en van zijn schrijverschap in het algemeen. Op die manier brengt hij een innerlijke samenhang aan het licht tussen die vier teksten en dit boek. Leven en werken raken vervlochten tot een opus met een eigen autobiografische logica. De auteur tracht zo niet alleen zicht te krijgen op het ontstaan van zijn boeken maar ook op zijn eigen leven. Hoe zijn de dingen kunnen worden wat ze zijn? Vanuit dat perspectief bekijkt Powers zijn leven en zijn relatie met C. ‘Ontstaan’, ‘wording’, ‘genese’ zijn cruciale begrippen voor een auteur die kampt met mentale schrijfkramp. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat hij als verhaallijn teruggrijpt naar het klassieke Pygmalion-thema, waarin de beeldhouwer verliefd wordt op het door hem gecreëerde beeld en (vergeefs?) tracht zijn creatie, Galatea, tot leven te wekken.
De roman begint kort na de terugkeer van Powers naar de Verenigde Staten. De breuk met de vrouw met wie hij naar Nederland trok, heeft hij nog niet verteerd. Zijn mandaat van een jaar als writer in residence aan zijn oude universiteit te U. noemt hij ironisch ‘mijn Duinkerkense aftocht’. Schrijven lukt niet, hij vult zijn dagen met het bij mondjesmaat corrigeren van de drukproeven van Operation wandering soul. Deels uit frustratie, deels als vlucht sluit hij zich aan bij het project van dr. Philip Lentz, onderzoeker op het gebied van cognitieve organisatie met behulp van neurale netwerken. Het onderzoek dat wordt opgezet, is een variant op de bekende Turing-test, waarin een waarnemer aan de hand van vragen en antwoorden moet uitmaken of hij met een machine of met een mens te maken heeft. Lentz wil een computer zo trainen dat hij betere resultaten behaalt voor het examen Engelse letterkunde dan een mens. Doorheen de gesprekken met Lenz en in hoofdstukken of - beter uitgedrukt - tekstfragmenten van ongelijke lengte, verneem je broksgewijze meer over de achtergrond van Powers. Hoe hij zijn geliefde C. als jonge studente op de campus in U. ontmoette en verliefd werd, hoe hij net als de verliefde beeldhouwer Pygmalion uit de Oudheid trachtte vorm te geven aan C., zijn Galatea, en haar zelfs volgde naar het verre, vreemde Nederland, het vaderland van haar ouders. Powers vertelt over zijn worsteling met die vreemde taal, die als ‘een achtergebleven granaatscherf’ in zijn lijf zit. De parallellen tussen de levensloop van Richard Powers, de auteur van Galatea 2.2 en de romanfiguur Powers zijn overduidelijk. De reflectie op de verbroken liefdesrelatie tussen C. en Rickie, zoals zij hem noemt, levert soms ontroerende fragmenten introspectie op. De pijnlijke inzichten die bij Powers ontstaan, worden meer dan eens indringend verwoord: ‘Misschien is dat wel het enige dat ik ooit heb
gedaan: haar echo zijn. Kijken wat zij te zeggen had. Zorgen dat zij zich uitsprak en me daar dan gemakshalve bij aanpassen’. Het mag allemaal niet baten.
Het project met de Analytisch-Programmatische Interpretatie-Eenheid (APIE), waarin Powers is weggevlucht, komt traag op gang. Lenz zorgt voor de hardware, de stimulus- en responsvectoren, de driedubbele laag neuroden enz. Powers op zijn beurt zorgt voor de input. Hij traint de computerconfiguratie in het werk van Austen en Shakespeare, Chaucer, Homeros, Blake en alle andere