Hopen boeken... Open boeken
Een boek voelt zich sterker als het niet alleen is. Daarom maakt bij het begin van een leescarrière het tweede boek vaak deel uit van dezelfde reeks als het eerste. ‘De avonturen van Tiny’ toen stripverhalen nog niet pedagogisch verantwoord waren, vandaag ‘De belevenissen van Jommeke’ of ‘De avonturen van Urbanus’. Een werk in een dergelijke reeks verschilt fundamenteel van een deel uit een cyclus. Een cyclus omvat ook meerdere boeken, maar heeft een duidelijk begin en een einde. Aan een cyclus kan je niet zomaar ongestraft een deel toevoegen of weglaten. Een cyclus is een lijnstuk, een reeks een rechte. De punten op een lijnstuk liggen in een bepaalde orde die bepaald wordt door het begin en het einde. Een cyclus is een verhaal (in de gewone betekenis van het woord) dat ergens vandaan komt en ergens naartoe gaat. De ene gebeurtenis heeft de andere tot gevolg. Je kan de delen van een cyclus niet door elkaar gooien, net zo min als je een held kan laten sterven voor hij geboren is.
Een rechte heeft geen begin of einde en daarom maakt het niet echt uit waar de delen in een reeks zich tegenover elkaar bevinden. Elk deel vertelt een verhaal dat volledig op zichzelf staat. Alle avonturen in dat ene deel zijn vergeten bij het begin van het volgende en we beginnen weer helemaal opnieuw, alsof aftakeling en dood, alsof de wetten van de thermodynamica en de zwaartekracht, alsof de tijd zelf niet bestond. Daarom is een reeks ook niet echt een rechte, want die duidt tenminste nog een richting aan. De delen uit een reeks vormen een oneindige verzameling gebogen lijnstukken die altijd op hetzelfde punt uitkomen. Vandaar dat sommige schrijvers en tekenaars hun; verhalen altijd op dezelfde manier laten eindigen: de wafelenbak bij Nero, het feest van Asterix, de knipoog van Wiske.
De reeks is dus een oneindig subtiele samenzwering om ons te doen geloven dat de tijd niet bestaat en dat we dus nooit dood zullen gaan. Vandaar dat boeken in een reeks zo populair zijn bij kinderen: wie ooit verhaaltjes heeft verteld aan kinderen weet dat ze niet van variatie houden. Maar het eindpunt kan je dan misschien ontwijken door het eeuwig uit te stellen, met het begin kan je dat niet: de helden van een verhaal komen ergens vandaan, hebben een voorgeschiedenis, of nog erger: er was een tijd dat ze er nog niet waren. De tijd laat zich niet zo makkelijk ontkennen.
Reeksen hebben dan ook de grootste moeite om te beginnen. Vandaar dat men het liefst reeksen bouwt op helden die al bestaan: de Rode Ridder, Robert en Bertrand, Jerom. Biggles, als we ons even beperken tot Willy Vandersteen. De televisie heeft een andere oplossing gevonden: daar houdt men de laatste tijd van voorgeschiedenissen: ‘Dallas’ toen Digger en Jock nog twintigers waren, de tienerjaren van Indiana Jones, de Muppet-baby's. En als de geruchten kloppen krijgen we in de volgende ‘Star wars’ trilogie de avonturen van een tegennatuurlijk jonge Alec Guinness.
Daarom worden helden uit een reeks vaak opgevoed door een vage voogd zoals een tante of een oom of een ander ver familielid (zoals Koning Arthur of Suske en Wiske) of verkiezen ze een vreemde vorm van cohabitatie zoals Asterix en Obelix, Blake en Mortimer, Kuifje en Kapitein Haddock. Dit is niet alleen zo omdat een beetje ouder 99 procent van de avonturen in de kiem zou smoren. Wie ouders heeft, werd ooit geboren. En zoiets doet een echte held niet.
[Geert Lernout]
|
|