Vertaald proza
Vergiftigd water in de woestijn
Amy Bloom opent haar eerste roman met een motto van Hannah Arendt: ‘... de grote en onschatbare goedertierendheid van de liefde, die, met Augustinus, zegt: Ik wil dat je bent’. Voor even dan toch maar, want voor Elizabeth blijkt het liefdeleven verboden en uiteindelijk niet te handhaven in het dagelijkse, sociaal aanvaarde leven. Maar liefde is dwingend, onontkoombaar en voor iedereen gelijk: Liefde maakt ons en ze maakt alleen maar verliezers.
Elk luttel moment van waarde in haar kindertijd heeft Elizabeth gestolen. Want wat ze van huis uit meehad, gaf haar weinig reden tot vreugde. Haar identiteit bv., ze is joodse en om die reden wordt ze door de andere kinderen gemeden. Ze vond nochtans dat wat ze pikte niet echt iets was om vergiffenis over te vragen, daarvoor bood het te veel troost: een reep en een wafel uit de supermarkt, theelepeltjes uit de voorraad van de halfblinde mevrouw Hill. Troost boden ook de gestolen uurtjes in de winkel van meneer Klein waar ze, omringd door sabelbont en slechts gekleed in een hemdje en broekje, door hem bewonderd wordt: ‘Sabel staatje uitstekend Lizzy, [...] Volmaakt bij je huid en je ogen. De jongens zullen het wel duizend keer per dag tegen je zeggen. Wat een huid’. Niemand zei ooit wat over haar ‘schoonheid’, haar moeders gevoel voor esthetiek dwong haar zelfs geregeld de andere kant op te kijken. Maar de vreugde op het gezicht van meneer Klein wanneer ze haar kleren uittrok, deed haar die kilte en het beeld in de spiegel vergeten. Na meneer Klein kwam meneer Canetti, de pianoleraar, en ook in zijn ogen zag ze hoe haar ‘prachtige persoonlijkheid’ vorm kreeg. ‘Ook van hem heb ik veel gehouden’.
Elizabeths liefde gedijt enkel in het verborgene. Als kind zocht ze nergens aansluiting, klampte zich krampachtig aan haar geheim vast, want de ‘warme’ aandacht van beide heren had veel voor op wat ze ‘het echte leven’ noemt. Ze krijgt haar seksuele initiatie van Max Stone, de leraar Engels die graag achter jonge meisjes aanzit. Max is getrouwd met een neurotische vrouw, hun huwelijk kent de normale porties teleurstelling en ‘doorzongeluk’. Op middelbare leeftijd voor het eerst verliefd worden, is dwaas en zenuwslopend. Hij weet wel dat het fout is om naar geluk te verlangen, maar die dingen gaan buiten je om. Elizabeth is een kwalijke liefde voor Max: ‘Dit, dit meisje, was vergiftigd water in een woestijn van duizend kilometer, en hij moest drinken en weten dat hij doodging’. En zij ondergaat zijn avances met een ambivalent gevoel van affectie; ze gruwt vaak onder zijn aanrakingen, maar waardeert zijn vaderlijke aandacht. Ze trekt hem aan, stoot hem weer af en ontvlucht hem tenslotte. Met Huddie is het een en al vuur, onhandige begeerte en angst voor een zwangerschap. Ze zijn 17 en ontmoeten elkaar in het geheim. Als Huddies vader achter de relatie komt, stuurt hij zijn zoon een veilig eind bij haar vandaan. Haar minnaars kwijnen zeer zichtbaar weg wanneer ze haar kwijtraken, alhoewel de relatie nooit erg bevredigend geweest is, nog het minst voor haar. In beide gevallen legt Elizabeth ook weinig initiatief aan de dag om de relatie te bestendigen of - als het er op aan komt - ze te redden. Ze laat zich sturen door wat er zich voordoet zonder dat ze ook maar een idee heeft waar dat naartoe leidt; het verleden kan je toch niet veranderen en het einde is onvermijdelijk.
Max, die onophoudelijk en tevergeefs smeekt om haar aandacht, is nochtans jarenlang als was in haar handen, zij leek ongenaakbaar en meester van de situatie. Maar als ze hem volkomen gemarginaliseerd en terminaal ziek opnieuw ontmoet, blijkt Elizabeth de povere resten van hun relatie harder nodig te hebben dan hij. Huddie hoorde nooit meer wat van haar en trouwde. Als ze tenslotte toch opduikt, is de liefde niet geluwd en ze gaan voort waar ze jaren geleden gebleven waren: in het geheim, in motelkamers, ‘een weerzinwekkend gat dat alles opzoog [...] en de sporen van seks tussen twee mensen die haast hadden en probeerden te doen alsof een middag een heel leven was’. Huddie wil zijn leven en zijn toekomst niet vergooien en kapt ermee. Binnen 14 jaar kan het misschien nog eens, dan is zijn zoon volwassen... Hij zal inderdaad terugkomen.
Sinds de shows van sabelbont, achterin de winkel van meneer Klein - een hoofdstuk dat als verhaal verscheen in Kom tot mij -, hebben Elizabeths goede momenten, gestolen van ‘het echte leven’, niet aan kwaliteit gewonnen. Ze spelen zich nog steeds in donkere hoeken af, ver van de sociale controle, niet integreerbaar in wat als een normaal leven wordt beschouwd. Verdoken liefde is een leugen, maar misschien is dat nog niet zo slecht, bedenkt een vriendin: ‘De naam die Rachel voor eigen gebruik voor Elizabeth had bedacht was Slons. En als Rachels hart werd vertrapt door de met staal afgezette laarzen van haar nieuwste vriendin met slangenheupen en valse inborst, bedacht ze dat het niet eens zo erg zou zijn om een Slons