[Nummer 1]
Nederlands proza
Kijken in de doos
De Grote Verhalen mogen volgens de postmoderne filosofen tot het verleden behoren, het vertellen blijft springlevend. Dat bewijst Piet Meeuse met Schermutselingen en andere verhalen. De auteur maakte naam als vertaler en essayist, nu kijkt hij vertellend achter de schermen van de wereld die we in taal hebben opgetrokken. Meeuse laat zijn grote verbeelding vrijelijk meedrijven op de golven van de taal.
Piet Meeuse schreef twee bundels essays over de doorwerking van de gnosis en de rol van de gedaanteverwisseling in de literatuur (De slang die in zijn staart bijt, De jacht op Proteus - De Bezige Bij, resp. 1987, 1992). Zijn derde boek, Doorkijkjes (1995), gaat over beelden in ruime zin, over het verschil tussen het eenrichtingsverkeer dat kijken is en het gegrepen worden door het zien. In een interview in 1995 zei hij te streven naar een boek dat het essay doorbreekt en het vermengt met fictie. Of Schermutselingen dat boek is, blijft in het midden. Zeker is dat deze verhalen niet alleen genoeglijk om te lezen zijn, maar je tevens bewust maken van het feit dat ‘de wereld waarin we leven een vertelde wereld is’ (De jacht op Proteus).
Het openingsverhaal, ‘De doos’, is de wat morbide bekentenis van een man die meent dat hij de dood van zijn vrouw op zijn geweten heeft, wier schedel hij thuis bewaart. De laatste tijd is hij erg verstrooid: ‘ik ben er met mijn hoofd niet bij, begrijpt u, ik weet niet waar ik mijn hoofd... ach, dat hoofd, weet u, dat is een soort gat in de schepping, iets onbegrijpelijks, dat die hele schepping in zich opslokt, inclusief zichzelf!’ Lezen speelt zich af in het hoofd en al lezend kruip je in de huid van een ander. Dat laatste gebeurt haast letterlijk in ‘Een intiem etentje’. Een worstenbroodje vertelt hoe het opgegeten wordt door een vrouw en deel gaat uitmaken van haar lichaam dat verlangt naar een ander lichaam. Zo komt het in een nieuw mannenlichaam terecht en verzeilt het uiteindelijk op een wit vel papier, klaar om door de lezer opgegeten en verteerd te worden. Een duizelingwekkend verhaal van transsubstantiatie, een eindeloze ketting van metamorfosen. Meeuse toont zich in deze bundel een schrijvende Proteus, die niet voor één gat te vangen is. Hij vertelt een Chinese legende over een keizer die een onsterfelijke daad wil verrichten, voegt een nieuw hoofdstuk toe aan Cervantes' Don Quichot en borduurt in ‘Het vliegende tapijt’ voort op de Vertellingen van duizend-en-één-nacht. Ook in dat laatste verhaal geldt dat wie vertelt, overleeft. De twee verhaalstructuren die Meeuse bij voorkeur gebruikt, aaneenschakeling en inbedding, geven uitdrukking aan het besef van fundamentele verwantschap en verbondenheid van al wat bestaat. In de amusante, quasi Hollands-realistische vertelling ‘Interfruit’ legt de door een vrachtwagen verloren lading sinaasappels een weg af die veel langer is dan je had vermoed.
De tweede afdeling van het boek draagt de titel ‘Eschatologica’. Het zijn variaties op de idee van een eindtijd. De visser die de laatste vis in zee heeft gevangen, blijkt geschiedenis te hebben geschreven en wordt het slachtoffer van massale media-aandacht. De opgezette vis, die eerst miljoenen dollars heeft opgebracht, wordt door zijn laatste eigenaar stiekem in het water gegooid. ‘Dingen weggooien, daar kwam het op aan in het leven. Daar knapte een mens van op’. Ook ‘De apocalyps van Andronikos’ heeft satirische trekjes. Een archimandriet die alleen is overgebleven in zijn klooster op de heilige berg Athos, krijgt op een avond een visioen bij een vijgenboom. Dat de razende stormwind, het verblindende licht en de dreunende stem in feite afkomstig zijn van een camera-team van ABC-Television in een helicopter, dringt niet tot hem door, zozeer bepalen de grenzen van zijn taal de grenzen van zijn denkwereld. Maar tussen de regels rijst de vraag wiens wereld de beperktste is.
In het derde en laatste deel van de bundel lijkt het erop dat het spel met de verteltraditie, de virtuoze toepassing van regels de verteller een nieuwe vrijheid heeft gegeven. De titel ‘Human interest’ past op het eerste gezicht niet bij een reeks korte prozastukken waarin Meeuse het woord geeft aan dingen als een kogel, een stemvork, een oud touw, de golven in zee en de druppel aan een lekkende kraan. Ze worden niet van buitenaf beschreven, maar vanuit hun eigen ervaringen en gevoelens. De kogel bv. maakt in zijn korte leven, een flits van verrukking tussen start en finish, ‘een reis van de ene gevangenschap naar de andere’. Deze teksten herinneren luchtig maar intens aan de wijsheid van de brahmanen: ‘tat tvam asi’ (dat zijt gij).
De verhalen uit Schermutselingen en andere verhalen zijn speels, maar niet artificieel. Ze zijn te natuurlijk, te eng verbonden met de levensstroom of de wereldziel om ze postmodern te noemen. De essayist Meeuse wijst er graag op dat vormgeving in literatuur kennis teweegbrengt. Als verteller heeft hij een fascinerend boek geschreven, waarbij flitsend inzicht gepaard gaat met intens leesplezier. Het is geen geringe krachttoer in een vertelde wereld verhalen te schrijven die de indruk wekken dat alles nog ongezegd is.
[Erik de Smedt]
Piet Meeuse: Schermutselingen en andere verhalen
De Bezige Bij, 189 p., 690 F, ISBN 90-234-3602-4