Nescio, ‘beduidend’ auteur
‘Nescio, ps. van J.H.F. Grönloh. N.Ned. Dichter (!) tevens de auteur van een bundeling libertijnsche, overigens volkomen onbeduidende opstelletjes (Dichtertje, De Uitvreter, Titaantjes)’, las Grönloh - blijkens een brief van 6 april 1949 - over zichzelf in het Lectuurrepertorium. Met zijn bekende ironie voegde hij eraan toe: ‘Dit moet op mijn graf’. Vijfendertig jaar na zijn dood staat de ‘onbeduidende’ auteur echter opnieuw in de belangstelling en verschijnt zijn Verzameld werk (zie p. 615) bij Nijgh & Van Ditmar, in coëditie met Van Oorschot.
Niet alleen in Vlaanderen maar ook in Nederland behoorde Nescio volgens een enquête, in de herfst van 1934 georganiseerd door ‘Het vaderland’, tot de onderschatte schrijvers. Daarin was sedert de oprichting van het tijdschrift ‘Forum’ voor hem al enige verandering gekomen. In 1961 zal Louis Paul Boon n.a.v. het verschijnen van Boven het dal en andere verhalen (Van Oorschot, 1991) in ‘Vooruit’ schrijven: ‘Nooit werd iets mooier in onze hele Noorden Zuidnederlandse literatuur geschreven, en nooit heeft het zolang geduurd om de mooiheid van dergelijk soort werk naar waarde te doen schatten’. Nescio zelf heeft zich ook nooit in literaire kringen bewogen. C.J. Kelk, na 1945 letterkundig redacteur van ‘De Groene Amsterdammer’ noteert in zijn memoires dat hij in 1918-'19 waarnemend secretaris van de Amsterdamse Kring voor Letterkunde was. ‘Op een van de avondbijeenkomsten van de kring trad een grote mannefiguur binnen die zich als Grönloh voorstelde en die niemand kende. [...] Hij moest ongeveer 36 jaar geweest zijn, vond ik toen. Heel veel later realiseerde ik me pas dat het niemand minder dan Nescio was geweest [...] We hebben er nooit meer over gesproken; hij had onze kring niet belangrijk genoeg gevonden, want hij is nooit meer terugkomen’ (uit Wie ik tegenkwam - Nijgh & Van Ditmar, 1981). Het heeft ook tot februari 1929 geduurd alvorens zijn uitgever in een brief aan de ‘NRC’ de ware identiteit van Nescio heeft bekend gemaakt, omdat in een naslagwerk ene Nico Eisenloeffel als de auteur achter dat pseudoniem was genoemd. Vanaf 1933 zal bij de herdrukken van Dichtertje-De uitvreter-Titaantjes ook J.H.F. Grönloh tussen haakjes als auteur vermeld worden. Nescio heeft in zijn verhalen antihelden gecreëerd. Zij hebben hoge idealen, maar ervaren dat ‘tussen droom en daad wetten in
de weg staan en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren’.
Het Verzameld werk, bezorgd door Lieneke Frerichs, verscheen in twee delen in een stevige cassette. In 1978 al was Frerichs begonnen met het inventariseren van de literaire nalatenschap van Nescio. Dat betekende voor de talrijke manuscripten meteen de reconstructie van hun ontstaans-geschiedenis. De tekstbezorgster constateerde dat Nescio veelvuldig de montagetechniek gebruikte, hij deed voortdurend aan ‘teksttransplantatie’. Daarom besloot ze na het geautoriseerde werk (De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje, Mene Tekel, Boven het dal) uit het nagelaten werk ook de voorstadia te publiceren van De uitvreter en van sommige verhalen uit Mene Tekel en Boven het dal, alsook overgeschoten hoofdstukken van De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje en een integrale eerste versie van De uitvreter en Titaantjes. Het nadeel van de doublures wordt, voor wie het Verzameld werk niet alleen als een leestekst maar ook als een studietekst beschouwt, onmiskenbaar tot een voordeel omgebogen. In een chronologische ordening (van 1898 tot 1956) zijn ook alle manuscripten uitgegeven die een literaire betekenis hebben en/of Nescio's literaire en esthetische ontwikkeling laten zien. Deze teksten zijn typografisch aangepast, met correctie van evidente vergissingen en spelfouten, toevoeging van interpunctie en aanhalingstekens bij dialogen, oplossingen van afkortingen. Maar het blijven leesteksten en de eigen spelling van Nescio (bv. ‘nix’) is gehandhaafd. De uitgebreide publicatiegeschiedenis en het gedetailleerde, verhelderende commentaar maken deze editie ook geschikt voor verder literair-wetenschappelijk onderzoek. Bijzonder interessant is de uitgave van de 200 vellen aantekeningen die Nescio maakte van begin 1946 tot 27 december 1955. Ferichs gaf ze ‘Natuurdagboek’
als overkoepelende titel en bezorgde ze in een apart tweede deel. Eerder waren in het Nescio-nummer van ‘Tirade’ (1982) al de aantekeningen van het jaar 1951 gepubliceerd, thans kan je met dit poëtische journal intime in zijn geheel kennismaken. Het bevat soms heel korte notities in telegramstijl, maar ook uitgebreide beschouwingen, die als een ode gelezen kunnen worden aan het Nederlandse landschap, dat Nescio te voet, per fiets, met tram, trein en boot doorkruist heeft, tot in 1956 het reizen voor hem onmogelijk werd. Het ‘Natuurdagboek’ bevat pointillistische observaties, scherpe typeringen, ironische opmerkingen, zijdelingse informatie over schrijvers en boeken, tekstfragmenten die, in een andere typografie, voor zuivere natuurpoëzie zouden kunnen doorgaan. In een brief van 10 juli 1935 aan N.A. Donkersloot vroeg Nescio niet alleen de belangstelling van een vakman voor zijn werk, ‘maar ook een gewoon menschelijke, de eenige die mij interesseert’. Dankzij deze editie van het Verzameld werk van Nescio wordt aan de belangstelling van beide soorten lezers ruimschoots voldaan.
[Joris Gerits]