bij het begin van de jaren '70 bekende gegevens, brieven, getuigenissen, foto's, tekeningen, schetsen en schilderijen i.v.m. de Antwerpse dichter zorgvuldig gedocumenteerd. Door deze kwalitatief goede fotografische herdruk van de oorspronkelijke uitgave is dit voor de Van Ostaijenstudie onmisbare standaardwerk nu eindelijk opnieuw beschikbaar. Het feit dat hierin uiteraard het nieuw opgedoken materiaal en het studiewerk uit de laatste kwarteeuw niet is verwerkt, wordt goed gecompenseerd door een uitstekend nawoord van Geert Buelens en Erik Spinoy. In een 15-tal pagina's schetsen zij niet alleen het belang van deze documentatie, maar geven zij ook de beperkingen ervan aan en gaan uitvoerig in op de vorderingen van het onderzoek sinds 1971, waarvan ze een gedegen overzicht bieden.
Ondermeer daaruit wordt duidelijk dat door enkele recente belangwekkende ontdekkingen Van Ostaijens Berlijnse jaren veel beter in kaart zijn te brengen. Zoals bekend vluchtte de kantoorklerk-dichter eind oktober 1918 naar Berlijn, uit een terechte vrees voor represailles omwille van zijn activistische sympathieën. Hij had er vrij snel contact met expressionistische kringen en keerde pas in 1921 naar Antwerpen terug.
Een schat van gegevens hierover is terug te vinden in de brievenuitgave Eine Künstlerfreundschaft: der Briefwechsel zwischen Fritz Stuckenberg und Paul van Ostaijen 1919-1927 (Holzberg Verlag, 1992). Uit dezelfde periode dateren de 19 brieven van Oscar Jespers aan zijn vriend. Een uitgave hiervan was reeds vanaf 1982 in het vooruitzicht gesteld en is nu door José Boyens op een prachtige manier afgerond in De genesis van Bezette stad (zie p. 240). Deze mooi geïllustreerde studie onderzoekt grondig de samenwerking tussen de beide vrienden en het belangrijke aandeel van Jespers bij de totstandkoming van de typografisch zeer opvallende bundel en bij het ontstaan van de Antwerpse groep Het Sienjaal. In de uitvoerige inleiding schetst Boyens - die hiervoor o.m. door haar doctoraalscriptie ‘Oscar Jespers, zijn beeldhouwwerk’ (1982) uitstekend geplaatst is - ook de vele lokale en internationale achtergronden en invloeden. In een tweede luik worden alle brieven gepresenteerd, voorzien van een uitvoerig notenapparaat met annotaties over de figuren en gebeurtenissen die erin vermeld worden. De zeer rijke iconografie, met een groot aantal nooit eerder gepubliceerde documenten en foto's, maakt het werk tot een begeerlijk kunstboek. Uitgeverij Pandora is overigens ook betrokken bij de catalogus Paul van Ostaijen en tijdgenoten, een eveneens rijk geïllustreerde publicatie die aansluit bij de tentoonstelling in het Antwerpse Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven. Deze uitgave zal naast een aangevulde kroniek over leven, werk en receptie van Van Ostaijen ook een zo volledig mogelijke primaire en secundaire bibliografie bevatten. Het in deze instelling bewaarde originele handschrift van de Feesten van angst en pijn zal overigens bij deze gelegenheid in een beperkte editie (1000 genummerde exemplaren) in een kleurenfacsimile verschijnen.
Ook bij de tentoonstelling in het Antwerpse Hessenhuis, later op het jaar, wordt een catalogus voorzien - die eveneens bij Pandora zal verschijnen - onder de titel Paul van Ostaijen en de gebroeders Jespers. Daarin zal aandacht besteed worden aan de wisselwerking tussen de gebroeders Floris en Oscar Jespers en Van Ostaijen, en aan de beginperiode van het Antwerpse modernisme. Tenslotte is in de reeks ‘Pandora Cahiers’ ook de publicatie in het vooruitzicht gesteld van De kunstkritiek ten tijde van Paul van Ostaijen, wellicht van de hand van Jean F. Buyck - de ere-conservator van het Antwerpse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten - waarin ook minder gekende kunstkritische teksten van tijdgenoten zullen worden opgenomen.
De Berlijnse periode staat opnieuw centraal in de biografische studie Dichter in Berlijn: de ballingschap van Paul van Ostaijen (1918-1921) van Marc Reynebeau die bij Globe/De Prom zal verschijnen. De auteur maakt daarbij o.m. gebruik van een tot op heden ongepubliceerd gebleven liefdesbriefwisseling tussen Van Ostaijen en zijn vriendin Emma Clement. De voorpublicatie van enkele hoofdstukken hieruit (in ‘Knack’ en ‘Vrij Nederland’) doet vermoeden dat hier voor het eerst een goede synthese zal gegeven worden van het nieuwe materiaal dat de laatste jaren is opgedoken, en dit in een vlotte, journalistieke stijl.
In de essaybundel De stem der Loreley: over Paul van Ostaijen, samengesteld en ingeleid door Geert Buelens en Erik Spinoy, die bij Bert Bakker wordt aangekondigd, zal een uitgelezen krans van critici en specialisten ter zake - onder wie Jaap Goedegebuure, Kees Fens, Carel Peeters, Hugo Brems, Stefan Hertmans, Cyrille Offermans en Georges Wildemeersch - ongetwijfeld nieuwe inzichten en kritische reflecties over werk en figuur van Van Ostaijen bieden. Daarvoor staan de samenstellers garant. Buelens, die aan de U.I. Antwerpen verbonden is, bereidt nl. een dissertatie voor over Van Ostaijens poëticale erfenis, terwijl Spinoy in 1994 aan de K.U. Leuven promoveerde op een proefschrift over Paul van Ostaijen en de esthetica van het sublieme.
Bij Houtekiet is de biografie Paul van Ostaijen: allen zijn mij vreemdelingen van de hand van de literaire buitenbeentjes Henri-Floris Jespers en Guido Lauwaert aangekondigd, waarin getracht zal worden de innerlijke groei van een uitzonderlijke persoonlijkheid en van een boeiend tijdperk tot nieuw leven te brengen.
Tenslotte is ook een nieuwe publicatie in het vooruitzicht gesteld van Sjef Bogman, die met zijn doctoraal proefschrift De stad als tekst (Van Hezik-Fonds, 1991) promoveerde