Vertaald proza
En de band, hij speelde voort
Het verhaal van de Titanic is bekend. De grootste stoomboot ooit gebouwd, die geacht werd onzinkbaar te zijn, botste op zijn maidentrip van Southampton naar New York op een ijsberg en zonk. Er kwamen 1495 mensen om en - zo wordt verteld - het orkest speelde tot het laatste ogenblik afwisselend psalmen en ragtime. Erik Fosnes Hansen gebruikt dit verhaal als raamvertelling in Koraal aan het einde van de reis (zie p. 706). Een virtuoos en tegelijk irritant boek, verschenen bij Prometheus.
Koraal aan het einde van de reis is een ouderwets aandoend boek, zowel wat structuur als wat stijl betreft. Dat is enigszins verrassend, gezien de jonge leeftijd van de schrijver. Hansen vertelt de levensverhalen van zeven (fictieve) orkestleden. Het lijvige boek bestaat in feite uit enkele korte romans, die men ook afzonderlijk zou kunnen lezen. Het enige wat ze gemeen hebben, is het bekende einde. Het zijn stuk voor stuk tragische levens met daarin (te veel) melodramatische accenten. Geen van de zeven koos bewust voor een leven als amusementsmusicus aan boord van een oceaanstomer. Het lot of het stomme toeval (belangrijke elementen in elk van de verhalen) doen hen in dat beroep en aan boord van de Titanic belanden. Ogenschijnlijk onschuldige, verwaarloosbare voorvallen zetten een ontwikkeling, een reeks gebeurtenissen in beweging of (ver)vormen een karakter. Bovendien onderlijnt Erik Fosnes Hansen dit nog eens door op diverse plaatsen uitgebreid (en interessant) uit te weiden over de oorsprong van het leven, de maatschappij van de ratten, de astronomie, het scheppingsverhaal, de Griekse mythologie enz. Omdat zijn protagonisten uit diverse delen van Europa komen, m.n. uit verschillende hoofdsteden, en allemaal een verschillende sociale achtergrond hebben, weet hij meteen ook een gedifferentieerd beeld te schetsen van Europa in het begin van deze eeuw. De orkestleider, Jason Coward, staat centraal en speelt ook een rol in het leven van Alexander Bjezhnikov, de eerste violist. Coward is eigenlijk bestemd voor een wetenschappelijke loopbaan, maar zijn moeder heeft van zijn vader bedongen dat hij enkel een telescoop cadeau krijgt als hij ook vioollessen zal nemen. Als hij later een populair volksvermaak bijwoont (een hond die een recordpoging doet: hoeveel ratten kan hij in 12 minuten doodbijten?) en op straat een ‘bloemenmeisje’ vindt en haar meeneemt naar zijn pension, besluit hij straatmuzikant te worden. Het is een bizar verhaal
dat ongeremd romantisch, soms haast bombastisch wordt verteld. Het vreemde is dat die stijl toch werkt. De romantiek wordt geneutraliseerd door de intelligentie waarmee het karakter wordt opgebouwd, de eruditie waarvan het getuigt, de scherpe en heldere analyse van gevoelens en - eigenlijk in tegenspraak met het romantische aspect - de illusieloosheid en het pessimisme die eruit spreken. Het (veel kortere) tweede verhaal is dat van de Rus Alex, die St. Petersburg moest ontvluchten om aan de politie te ontsnappen en die (zo blijkt later) net vernomen heeft dat hij ongeneeslijk ziek is. ‘Spot’ Hauptmann, de pianist, was een muzikaal wonderkind van adel, die een schitterende carrière als solist opofferde aan zijn droom om enkel te componeren. Hij mislukte. Ook in dit verhaal vormt het proces van de geestelijke evolutie, van het langzaam tot besef komen van zijn ware aard, fascinerende lectuur en toont Hansen zich een uitzonderlijk verteller. David Bleiernstern vertrok uit Wenen omdat hij uit handen van de politie wilde blijven na een mislukte liefde. De stijl is niet meer van de tijd, maar opnieuw werkt die aanpak. Wie zou nu nog zo een liefde durven beschrijven: ‘Haar woorden zijn jouw gebeden. Haar handen zijn de klokken die jou roepen. Deze jaren zijn er dagen dat de hemel de aarde raakt...’. In het verhaal van de bassist Petronius Witt, die bezeten is door het poppenspel en nog voor de ramp krankzinnig wordt, speelt zelfs een echt spook een cruciale rol.
Hansen heeft zijn boek zeer zorgvuldig gestructureerd. Hij begint met een lange inleiding die alle personages introduceert, de stijl zet en de sfeer van toen oproept. Elk verhaal werd ingedeeld in kortere hoofdstukken die, samen met een intermezzo, het vorderen van de reis volgen. Hij beschrijft het leven aan boord, de relatie tussen de orkestleden, hun huidige situatie en plaatst tussen dat alles nog eens een aantal citaten. Hij laat geen kans onbenut om zijn verhalen uit de anekdotiek te halen, aan alles een universele betekenis te geven, en dat komt wel eens gezwollen en pretentieus over. Hij wil zoveel zeggen, dat zijn personages zonder uitzondering spreken als essayisten, dichters, wetenschappers, wijsgeren of betweters. Daar staat tegenover dat er geen onzin wordt verteld. De auteur weet zeer raak mensen te typeren, een sfeer op te roepen, gevoelens te ontleden, heel terloops een aardig idee in het verhaal te verwerken. Niettegenstaande die romantische en opgepompte teneur beschrijft hij de ramp zelf zeer koel, haast als een technisch rapport. Eigenlijk dus een boek met evenveel kwaliteiten als redenen tot ergernis, maar zelfs wat me ergerde heb ik geboeid gelezen.
Fernand Auwera