De school van het Zuiden
Dominique Fernandez heeft meer dan één prestigieuze literaire prijs op zijn naam staan: in 1975 kreeg hij de Prix Médicis voor Porporino, met In de hand van de engel won hij in 1982 de Prix Goncourt en vier jaar later kreeg hij de Prix du Prince de Monaco voor zijn gehele oeuvre. De school van het Zuiden (zie p. 448), een uitgave van Arena, is andermaal een staaltje van Fernandez' fascinerende schrijfkunst. Zijn ouderwets, breed opgezet en wijdlopig verteld verhaal geeft een eigentijdse en boeiende, maar controversiële kijk op onze cultuur.
‘Een enigszins scherp gehoor zou hebben geraden dat de hand die op de deur klopte niet gehoorzaamde aan een beweging die vrij was van angst’. Zo begint het boek. Drie hoofdstukken en 40 dichtbedrukte pagina's verder heeft het hoofdpersonage, Porfirio Vasconcellos, koekjes besteld en bovendien het schilderij aan de wand van de zaak beschreven. In een van de laatste hoofdstukken verwoordt Dominique Fernandez wat ik zelf (ongeveer) wou schrijven: ‘Hij is dol op zeldzame en verouderde woorden. Zijn bekendheid met schrijvers van vroeger, Amyot, Montaigne, de kroniekschrijvers van de middeleeuwen, is zo groot dat hij hun zinswendingen spontaan gebruikt, als een natuurlijke taal. Men heeft hem vaak het verwijt gemaakt van koketterie, van preciositeit: nee, hij bewoog zich gemakkelijk tussen die archaïsmen die slechts onnatuurlijk leken in de ogen van hen die, vanwege hun andere culturele achtergrond en hun onbekendheid met de oude klassieken, hem ervan beschuldigden ze uit een kunstmatige lade van zijn geheugen te halen’. Toen hij dit opschreef, zal de auteur ook wel aan zijn eigen boek hebben gedacht. Al lijdt De school van het Zuiden soms aan breedvoerigheid, toch is het briljant geschreven; ondanks zinnen die soms doen denken aan bibelots in art-decostijl, is het erudiet en intelligent, hoewel een soms wat verwijfde pronkerigheid hinderlijk is. Het boek werd opgezet als een familieroman, maar is - gelukkig - veel meer. Porfirio Vasconcellos groeit ver van zijn Franse moeder op in Agrigento, de stad van zijn Siciliaanse vader. Als hij later in Parijs bij zijn moeder, ondertussen een succesrijke mode-journaliste, gaat wonen, begint een los en wuft (maar geen vrij) leven, dat hem helemaal niet bevredigt. Uiteindelijk wordt hij verliefd op en huwt met Constance Rageblanc, een zeer intelligente maar even introverte onderwijzeres uit Auvergne. Het huwelijk wordt een beschaafde mislukking, iets wat ze vooraf al hadden
moeten beseffen.
Om duidelijk te maken hoe hun karakters werden gevormd en - vooral - gedeformeerd, hoe hun relatie door de culturele en familiale achtergrond werd gehypothekeerd, gebruikt Fernandez honderden pagina's; in bloemrijke, soepele en elegante, maar soms overdadige taal memoreert hij vreemde gebruiken en tradities. Hij evoceert sfeer en mentaliteit, idealen en ideeën die toen het leven beheersten, tekent bladzijden aan een stuk de karakters van figuranten uit, strooit honderden weetjes over Sicilië en Auvergne rond, beschrijft uitputtend meubels, kledingstukken en gerechten. Soms werkt die excessieve aandacht haast vertederend, soms lijkt ze pretentieus. Maar het is Fernandez om heel wat meer te doen dan om het showen van kennis, om het protserig spelen met taal, om folklore en nationalistische trots.
De auteur maakt geduldig en zorgvuldig duidelijk dat niet enkel het huwelijk van de barokke Porfirio en de jansenistische Constance niet kon standhouden, maar dat de ontmoeting van de zuiderse en de noordelijke mentaliteit de ideale voedingsbodem vormde voor de opkomst van het fascisme. Op verschillende plaatsen bekent Porfirio dat hij politiek fout is geweest en hij analyseert meteen ook onze westerse cultuur. Soms geestig en origineel, zoals wanneer hij het opera-element in het fascisme ontmaskert (het is geen programma van tenoren maar van baritons), soms sociaal bewogen, als hij de situatie in de Siciliaanse zwavelmijnen en in het bekrompen Auvergne beschrijft. Hij schrijft over de thema's van schuld en onschuld in de geschiedenis: ‘Ze zullen ontdekken [...] dat de gedachte dat je een les van intellectuele rechtlijnigheid en morele wijsheid kon trekken uit de wirwar van tegenstrijdigheden, dwaasheden en gewelddadigheden die men de Geschiedenis noemt, de grootste absurditeit is die ooit op aarde is begaan’ en zet vandaar een zeer riskante stap naar het ontkennen van persoonlijke verantwoordelijkheid: ‘Het zou triest zijn als ik mijn leeftijd bereikt had zonder de geheimen van deze wereld te kennen. Doe je niet belangrijker voor dan je bent. Het ongeluk had besloten dat ze zijn slachtoffer zou zijn, met of zonder jou. Het gaat rustig zijn gang, doet zijn intrede in de huisgezinnen, kijkt om zich heen en wanneer het schoonheid en zuiverheid ziet in een ziel, besluit het zich er te nestelen en er niet meer vandaan te gaan’. Verder veegt hij uitgebreid (alles in dit boek is overigens uitgebreid) de vloer aan met Pascal en wordt nadrukkelijk gefascineerd door het belang en de rol van het vrouwelijke in de geschiedenis. Hij wordt geïntrigeerd door wat zich achter het uiterlijke en het bekende afspeelt. Vertaler Bert Simons heeft een schitterende prestatie geleverd, al is het spijtig dat de vele Italiaanse en Latijnse uitdrukkingen
gewoonlijk niet werden vertaald.
Fernand Auwera