Het godsbewijs
Jill Paton Walsh, gewaardeerd kinderboekenschrijfster, scoorde in Groot-Brittannië met haar romans voor volwassenen bepaald pover. Zodanig zelfs dat ze voor haar derde bij 14 uitgevershuizen tevergeefs aanklopte. Ze legde zich niet bij de bevindingen van de marketing neer en gaf haar boek uit in eigen beheer. Sommige critici waren verrukt, ze sleepten er Eco en Truffaut bij om de lezer te overtuigen en Het godsbewijs (zie p. 382) werd genomineerd voor de Booker Prize 1994. Tot grote verontwaardiging van weer anderen. En wellicht heeft iedereen een beetje gelijk. De eerste vertaling in het Nederlands voor Walsh is uitgegeven bij Prometheus.
Het verhaal speelt zich af ergens op een fictief Zuideuropees eiland medio 15de eeuw. In de proloog wordt aan de lezer gesuggereerd het eiland van bovenaf te bekijken, zoals de engelen de wereld zien. In de middeleeuwen was geweten dat de engelen ochtendkennis (kennis van de dingen zoals ze zouden moeten zijn) en avondkennis (kennis van de dingen zoals ze in de zichtbare wereld zijn) verenigen. De positie van de 20ste-eeuwse lezer is vergelijkbaar met die van de engelen: de middeleeuwse eilandbewoner ziet niet verder dan de grenzen van zijn land en van zijn tijd; de les die hij hier moet leren, is er een die de lezer al kent, omdat hij de geschiedenis kent en parallellen trekt met deze tijd.
De eilandbewoners, die in de beslotenheid van hun geografische grenzen een vrij rustig en zelfgenoegzaam leven leiden, worden opgeschrikt door de komst van Palinor, een vreemdeling, en door de spectaculaire vondst van een verwilderd kind. Palinor is afkomstig van het onbekende Aclar en hij blijkt een onderlegd en gecultiveerd man te zijn. Vervelend is dat hij er rond voor uitkomt een atheïst te zijn en ook het welwillende aanbod van de plaatselijke geestelijken afslaat om zich gauw te bekeren, of tenminste te doen alsof. Een dergelijke hardnekkige goddeloosheid hebben ze daar nog niet eerder meegemaakt en om de man van de brandstapel te redden, legt prins-kardinaal Severo aan broeder Beneditx op Palinor het bestaan van God te bewijzen.
Daarnaast loopt het verhaal van het wolfskind. Ze is ongeveer 13 en werd door herders in de bergen gevonden. Als Severo van haar bestaan hoort, ziet hij in dit kind, dat volledig buiten de maatschappij is opgegroeid en dus nog niet door de mens van het bestaan van God op de hoogte kan zijn gebracht, een uitgelezen middel om Palinor te overtuigen. De geestelijken gingen er namelijk van uit dat de wetenschap dat God bestaat, aangeboren is. Dus moet ook dit wolfskind, onbewust op een of andere manier van God kunnen getuigen. Ze wordt aan de zorgen van een kloosterorde toevertrouwd tot zij haar taak heeft volbracht.
Zo wisselen theologisch-filosofische discussies af met de verwoede pogingen van de nonnen om de natuur in het kind te bedwingen. Palinor is de eloquentste gesprekspartner, hij geeft blijk van intellect, cultuur en een compromisloze levenshouding. Hij toont zich op intellectueel en menselijk vlak de meerdere. Beneditx gaat niet alleen aan het twijfelen over zijn eigen met vuur verkondigde stellingen, maar ook over de zin en de wenselijkheid van dit dispuut. Daarnaast wordt in het klooster elke dag duidelijker dat het kind op geen enkele manier het gewenste godsbewijs kan leveren. In een aantal strak afgelijnde tegenstellingen tussen geloof en ratio, ambitieuze bekeringsijver en tolerantie, verknechting door zondebesef en vrijheid, wordt het laatste argument voor het hier beleden geloof geslecht.
Het godsbewijs is eigenlijk een wat ouderwetse roman, die stem geeft aan een ethische bekommernis. Het concept heeft veel weg van een fabel: het is duidelijk de bedoeling dat we over de grenzen van het verhaal kijken. De moraal is in feite algemeen bekend, maar de mens moet op tijd een spiegel worden voorgehouden. De situatie en de argumenten mogen middeleeuws zijn, de boodschap voor de 20ste-eeuwse mens is duidelijk: ook vandaag leeft het conflict tussen de zekerheid die een geloof kan meebrengen en verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden. Dit boek gaat dus ook over Salman Rushdie, of over Noord-Ierland, of over de toenemende intolerantie overal elders ter wereld.
Het onderwerp behoort niet meteen tot de algemene interessesfeer, het concept is nog weinig gebruikelijk en brengt een aantal beperkingen met zich mee, en de uitwerking in een theologisch dispuut klinkt ook niet uitnodigend. Maar Het godsbewijs is een boek dat je node neerlegt. Dat de auteur erin slaagde een metafysisch probleem in een vlot lopend en toegankelijk verhaal te gieten, is al een krachttoer op zich. De decorbeschrijvingen blijven vaag, maar doorheen de dialogen en een paar kostelijke situatieschetsen, tekent zich niettemin een middeleeuws maatschappijbeeld af, dat het gebeuren bijzonder adequaat en sfeervol kadert. De dialogen tussen Palinor en Beneditx zijn mooi, boeiend en ondanks de vrijwel zekere uitkomst ook spannend. Het boek laat op geen enkel moment los, het is sterk narratief, met zwier en met een stevig tempo verteld.
Jen de Groeve