Een halve eeuw geleden
In het begin van de jaren '90 waren over Auschwitz globaal genomen al meer dan 10.000 publikaties verschenen. In de Nederlandse letterkunde zijn over de verwerking van de Tweede Wereldoorlog tussen de 600 en 700 romans en verhalen geschreven, een 50-tal dagboeken en memoires, 150 kinderboeken en bijna evenveel toneelstukken. Die cijfers bewijzen, aldus Max Nord in zijn bijdrage aan Een halve eeuw geleden (zie p. 240) dat de oorlogsliteratuur een wezenlijk bestanddeel van de Nederlandse literatuur is geworden met een mythische status.
Een halve eeuw geleden, een uitgave van Kok Agora, bundelt de voordrachten die aan de K.U. Nijmegen werden gehouden in het kader van een lezingencyclus over de Tweede Wereldoorlog en de kunsten. W. Bronzwaer, hoogleraar algemene literatuurwetenschap aldaar, formuleert in een algemene inleiding van dit heterogene boek - met bijdragen van ongelijke kwaliteit - het brede kader waarin de diverse teksten ingepast kunnen worden als volgt: ‘wij zullen proberen te begrijpen hoe de literaire verwerking van oorlog en holocaust geraakt is door het centrale probleem in de Europese literatuurgeschiedenis, het probleem van de relatie tussen feit en fictie, werkelijkheid en verbeelding’. Met betrekking tot kunst en literatuur over de holocaust is dat probleem ook altijd een ethisch probleem. Geregeld wordt in de teksten verwezen naar Adorno's opvatting over wat kunst na Auschwitz nog kan zijn, vertrekkend van zijn stelling dat na Auschwitz een gedicht schrijven barbaars is. Die stelling heeft Adorno later gewijzigd en bijgesteld met de uitspraak dat het lijden na Auschwitz gewoon doorgegaan is en daarom evenveel recht op uitdrukking heeft als de gemartelde het recht heeft te schreeuwen. Of in de formulering van Primo Levi: na Auschwitz is geen poëzie meer mogelijk, tenzij over Auschwitz.
Een controverse die in een aantal bijdragen op de voor- of de achtergrond heel duidelijk aanwezig is, houdt verband met de vraag die sinds het midden van de jaren '80 historici en filosofen in Duitsland heeft verdeeld, de vraag namelijk of de door de nazi's gepleegde genocide een verbijsterend unieke aberratie is geweest, of een voorbeeld van een koele, weloverwogen en met bureaucratische logica en efficiëntie uitgevoerde Endlösung. In het stuk van Veronica Vasterling, ‘Hannah Arendt over de banaliteit van het kwaad’, wordt aannemelijk gemaakt ‘dat in onze zeer technocratische en bureaucratische wereld volkerenmoord en uitroeiing van overbodig lijkende bevolkingsgroepen even geruisloos, zonder publieke morele verontwaardiging, tot gewoonte zou kunnen worden’. In Modernity and the holocaust (1989) van Zygmunt Bauman wordt op indringende wijze de verwantschap tussen holocaust en moderniteit aangetoond, maar dat komt in geen enkele voordracht in deze bundel ter sprake.
Vasterling heeft ook een exposé geschreven over de zaak Heidegger. Niet vanuit het standpunt van orthodoxe heideggerianen of van hun contra's, maar vanuit een zgn. middenpositie, waarin ze het belang en de originaliteit vnl. van Sein und Zeit beklemtoont, maar evenzeer de politieke ideeën en stellingname van Heidegger kritiseert. Hoe de Tweede Wereldoorlog het existentialisme van Sartre gestuwd heeft naar een verbinding met het marxisme, wordt door Hans van Stralen geëxpliciteerd. Het eerste deel van Een halve eeuw geleden bevat ook nog de resultaten van twee onderzoeken: één naar het lot van joodse oorlogswezen in Nederland en een ander naar dat van ‘tweede generatie’-oorlogsgetroffenen. In het tweede deel, ‘De grenzen van de taal’, wordt in het oeuvre van Primo Levi, Paul Celan en Ingeborg Bachman de concrete verwerking van de ervaringen in de kampen en met het fascisme nagegaan. In publikaties over de holocaust wordt vaak de vraag gesteld of buitenstaanders de kampervaring ooit wel echt kunnen begrijpen. Die vraag is relevant, want hoe diep het respect voor en hoe groot de empathie met de slachtoffers ook is, op een bepaald moment wordt blijkbaar verwacht dat zij een streep onder het verleden trekken. Een boek als dit verklaart de onaflaatbare behoefte erover te vertellen. In een overzichtsartikel geeft Hans Ester de drie mogelijkheden aan die Duitse auteurs gebruikt hebben om hun ervaringen uit de periode van het Derde Rijk te verwerken: een ideologische (Anna Seghers), mythologische (Klaus Mann) en een sacramentaal-realistische (Heinrich Böll). De Amerikaanse kijk op het fenomeen oorlog wordt verhelderd met drie uitgewerkte analyses van The naked and the dead van Norman Mailer, Catch-22 van Joseph Heller en Sophie's Choice van William Styron. ‘Het verhaal van de oorlog’ in de
Nederlandse letterkunde in het derde deel, blijft beperkt tot de oorlogsromans van W.F. Hermans, de dagboeken van Anne Frank, Esther van Vriesland en Mozes Flinker, enkele jeugdboeken van Imme Dros, Evert Hartman, Els Pelgrom, Jan Terlouw