titel bevat een verwijzing naar de onmenselijkheid van het gebeuren: knoppen van slechte kwaliteit worden door een boer onmiddellijk uit de plant geplukt. Dat, vindt het dorpshoofd, moet ook met mensen gebeuren. ‘Een mislukkeling moet verpletterd worden door sterke vingers wanneer hij nog klein is’. Totaal geïsoleerd weten de jongens zich toch te handhaven door een nieuwe gemeenschap te stichten, gebaseerd op solidariteit. In de vraag naar de mensheid in een besloten omgeving verwijst Oë expliciet naar het existentialisme. De interne dreiging van de ziekte en de genadeloosheid van de buitenwereld wijzen rechtstreeks naar De pest van Albert Camus.
De geboorte, in 1964, van zijn mentaal gehandicapte zoon heeft aan Oë's thematiek definitief een wending gegeven. De auteur ziet een unieke schoonheid, een zuivere onschuld in geestelijk gehandicapten. Zijn visie op de mens wordt er milder door, zijn maatschappijbeeld wordt aangepast: er is opnieuw hoop voor de volgende generatie. In Het eigen lot (1965), dat in grote mate autobiografisch is, tracht Vogel, vader van een kind met een hersenbreuk, zijn verantwoordelijkheid te ontlopen door zich aan zijn fantasieën, drank en seksuele uitspattingen over te geven. De val van het zelfbedrog. Uiteindelijk komt hij toch tot de bevinding dat hij in de vlucht alleen maar zichzelf en zijn persoonlijkheid kan verliezen. Het eigen lot is in die zin een zoektocht naar en een confrontatie met zichzelf. In de aanvaarding van de realiteit ligt Vogels enige mogelijkheid tot vrijheid.
De identiteitsvraag wordt grotendeels geëxpliciteerd in termen van seksualiteit. Seks staat bij Oë nooit op zich. Het is een middel om gevoelens, gemoedstoestanden te beschrijven. De seksuele perversiteiten die in elk van bovengenoemde werken op een of andere manier aan de orde zijn, geven uiting aan de onvrede met de sociale context in de Japanse samenleving. Het is voor de personages een middel om aan de leegheid van hun bestaan te ontsnappen.
De toon van Oë's proza, dat voorheen sterk verbeeldend, associatief en zelfs poëtisch was, wordt sinds Het eigen lot steeds concreter. Het individuele geval van zijn zoon en de maatschappelijke evolutie vroegen om realisme.
Het jaar dat Yukio Mishima ritueel zelfmoord pleegde, 1970, is voor Oë een breukjaar in de naoorlogse Japanse literatuur. Mishima zocht in zijn spectaculaire dood door harakiri de wederopstanding van de keizer als god. Als reactie schreef Oë De dag dat de keizer hoffelijk mijn tranen droogt (1973), een pleidooi tegen het keizerschap. De wat bevreemdende titel impliceert de associatie tussen keizer en god: het is een parafrase van de Kreuzstabcantate van J.S. Bach, ‘Da wischt mir die Tränen mein Heiland selbst ab’. Een man ligt in het ziekenhuis op zijn dood te wachten. Hij heeft leverkanker, denkt hij, en het einde nadert. Hij dicteert en zijn vrouw tekent op wat er 25 jaar tevoren, rond het einde van de Tweede Wereldoorlog, gebeurde. Toen zijn halfbroer in China deserteerde, nam zijn stiefmoeder hem in bescherming; zijn vader echter wou dat hij zo snel mogelijk werd doodgeschoten om de schande uit te wissen. De verteller identificeert zich met de vader, de vader identificeert zich op zijn beurt met de keizer. Dit verhaal, dat als flash-back wordt gepresenteerd, wordt voortdurend onderbroken door commentaren van de moeder en de vrouw van de verteller. Ze werpen een licht op de waarheid die hij zelf niet onder ogen wil zien: zijn aanbidding voor de keizer verblindt en verdooft hem voor de werkelijkheid. Zijn zgn. nakende dood is een excuus om ‘aan zichzelf te kunnen ontkomen, zonder dat hij zich zal hoeven te verantwoorden’. Ook hier opnieuw de vlucht voor zichzelf. Het verlies van identiteit hangt namelijk nauw samen met Oë's ideeën over het keizerschap: een keizer als god staat het politieke voorstellingsvermogen van de Japanners in de weg. Voor de schrijver ziet hij hier een taak weggelegd.
Aangezien tot hier toe slechts een zeer klein gedeelte van Oë's werk in het Nederlands werd vertaald en het bovendien hoofdzakelijk vroeg werk betreft, is het moeilijk een globaal beeld van zijn overigens omvangrijke oeuvre te geven of afgemene krachtlijnen te formuleren. Uit interviews met de auteur rond zijn bekroning met de Europalia-prijs in 1989, weten we dat zijn linkse sympathieën in recenter werk scherper worden gesteld. Ook de kritiek die hij in de jaren '60 uitte i.v.m. het kernwapenbeleid van Japan blijft hij vandaag met betrekking tot de gehele nucleaire industrie nadrukkelijk herformuleren.
De ironie heeft gewild dat, twee dagen na de toekenning van de Nobelprijs, werd bekendgemaakt dat Oë de ‘Orde voor cultuur’, de hoogste culturele onderscheiding in Japan, zou ontvangen. Hij deelde mee dat hij die zou weigeren. De ‘Orde voor cultuur’ bekroont sinds 1937 vaderlandslievende kunstenaars en wetenschappers. Meulenhoff brengt voorjaar 1995 een heruitgave van Voetballen in 1860 (1967); ook Oë's nieuwe roman, Ontwaak, herborene, verschijnt rond dezelfde tijd.
Jen de Groeve
De hoogmoedige doden (167 p.) / De knoppen breken (237 p.) / Het eigen lot (243 p.) / De dag dat de keizer hoffelijk mijn tranen droogt (155 p.)
Vier Quarto's van Meulenhoff, Amsterdam