Het zal koud zijn in 't water als 't vriest
(1980)–Hinke van Kampen, Herman Pleij, Bob Stumpel, Annebel Venmans, Paul Vriesema, Anoniem Het zal koud zijn in 't water als 't vriest– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 56]
| |
UlenspieghelAl op de titelpagina en in de eerste regels van de eigenlijke tekst wordt nadrukkelijk gerefereerd aan de beroemde volksboekheld Ulenspieghel. Zeer waarschijnlijk gebeurt dat vooral om de aantrekkingskracht van deze spotprognosticatie op het 16e-eeuwse koperspubliek te vergroten. Niet alleen verbergt de auteur van deze in 1560 verschenen drukwerkproduktie zijn identiteit achter het pseudoniem ‘sloctoor Ulenspieghel’, ook de houtsnede op de titelpagina verwijst rechtstreeks naar de Ulenspieghelfiguur. We zien 'm daar op jonge leeftijd, terwijl hij bij zijn vader achter op het paard zit en de voorbijgangers, door het oplichten van zijn hemd, een blik gunt op zijn achterste. Een vrijwel gelijke voorstelling kun je aantreffen op de titelpagina van de oudst bekende Nederlandse editie van het volksboek van Ulenspieghel, die in of na 1525 door Michiel Hillen van Hoochstraten in Antwerpen werd uitgegeven.Ga naar eind108 Daar verwijst de prent naar het hoofdstukje ‘Hoe Ulenspieghel achter sinen vader sadt op een peert thonende sijn scalcheyt’.Ga naar eind109 In de spotprognosticatie heeft de houtsnede geen specifieke functie meer: er wordt niet verwezen naar een bepaalde passage uit de tekst. Tenslotte wordt in een monoloog (r. 13-34) verklaard hoe het komt dat Ulenspieghel, die volgens het volksboek immers al dood en begraven is, toch zijn medewerking kon verlenen aan de totstandkoming van de prognosticatie. De vindingrijke verklaring is: ‘Al sterft er een Ulenspieghel, oft al wort hi verloren, Daer wordtter wel seven daerteghen gheboren’ (r. 30-1). In de rest van de tekst - de proloog en de eigenlijke prognosticatie - wordt vervolgens nergens meer aan Ulenspieghel gerefereerd. De tekst werd uitgegeven door Marie Ancxt, de weduwe van drukker Jacob van Liesveldt, die na de dood van haar man in 1545 de leiding in het bedrijf had overgenomen en haar activiteiten tot 1566 zou voortzetten. Haar fonds bestond voor een belangrijk deel uit Nederlandstalige volks- en triviaalliteratuur.Ga naar eind110 Het enige bekende exemplaar van deze editie wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.Ga naar eind111 Het gaat om een uitgave in quartoformaat, bestaande uit één katern van vier bladen. Noch in formaat, noch in omvang wijkt het daarmee af van de vorm waarin serieuze en spotprognosticaties doorgaans werden uitgegeven. De aantrekkelijkheid van deze spotprognosticatie blijkt uit het feit dat er in 1606 een herdruk van verscheen, op de markt gebracht door een uitgever die zich verschool achter het schijn-adres tot Lovendeghem. By Colofon van Bacharach inde Sterre met de Steert.Ga naar eind112 Er zijn enkele redenen om aan te nemen dat de katholieke polemist J. David (1545-1613) de kopij voor deze herdruk aan ‘Bacharach’ bezorgd heeft. Deze zelfde uitgever gaf namelijk in 1602 (niet in ‘Lovendeghem’ maar in ‘Land-uit’) een duidelijk door de traditie van de spotprognosticatie beïnvloede tekst van David uit, van wie we óók weten dat hij de Pantagruéline Prognostication van Rabelais (of zelfs een vertaling daarvan) ge- | |
[pagina 57]
| |
kend heeft, en dat hij zich in een veelheid van geschriften heeft gekeerd tegen de uitwassen van bijgeloof.Ga naar eind113 Bij deze editie 1606 hebben we te maken met een zeldzaam rechtstreekse herdruk van de hier uitgegeven tekst; de schaarse substantiële varianten zullen in de aantekeningen besproken worden. Op de voordrachttekst die aan U is voorafgegaan werd hiervóór (p. 43-5) al uitvoerig ingegaan: we nemen voor zeker aan dat de tekst een voor de drukpers omgewerkte versie van die voordracht van een zot met zijn marot representeert. Omdat bijna alle uiterlijke sporen van een rolverdeling ontbreken of zijn uitgewist, is het niet mogelijk om met zekerheid alle regels aan te wijzen die tot de tekst van de marot behoord hebben, al koesteren we toch gerede zekerheid over een aantal plaatsen die we in de aantekeningen nader zullen bespreken. Noodgedwongen volstaan we ermee te wijzen op de mogelijkheid dat de resterende onverwachte wendingen, burleskheden en onzinregels, en in het bijzonder de spreekwoorden, wendingen in zeispreuken, uitdrukkingen en verdraaiingen daarvan, hebben behoord tot de tekst van de marot. In zijn gedrukte vorm lijkt de tekst ook parodiërend te verwijzen naar de rederijkersballade, gelet op de kenmerken die een historielied in die vorm (over Maarten van Rossum) daarvan geeft: ‘... met vele scoone vermaningen ende doctrynen, met oeck gemeyn proverbien ende sluytregelen in elcke clausule [...]’.Ga naar eind114 De citaten uit het dagelijkse leven van venters, kijvende vrouwen en hoertjes die een klant aan de haak slaan, kunnen waarschijnlijk het best worden toegeschreven aan de hiervoor met verdraaide stem sprekende zot. | |
[pagina 59]
| |
Een schoone ende wonderlijcke prognosticatie
| |
Ulespieghel spreectEens was ick gheboren en dickmael genoopt.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Mijn ouders hebben tevergeefs op mi ghehoopt,
want ick en wilde noyt mijn leven niet veel dueghen,
Nochtans en looch ick noyt cleene lueghen.
Al was uutermaten avontuerlijc mijn beghin,
't Vervolch en was niet avontuerlijcker te min.
20[regelnummer]
En al meent eenyegelijck mijn guychelspel te weten,Ga naar voetnoot20
Ick en hebber nochtans noyt maer drie bescheten,
Maer ick hebber veel beveesten ende bedroghen;Ga naar voetnoot21-2
Segdy contrarie, soo hebdy seer gheloghen.Ga naar voetnoot23
Veel hoopten en baden dickwils om mijn sterven,
25[regelnummer]
Maer quaet cruyt can al te qualijck bederven.Ga naar voetnoot25
Veel meenen oock dat ick doot ben en overleden,
Maer Ulespieghel leeft noch op den dach van heden.Ga naar voetnoot27
Al sijn die menighe seer herdt van opsette,Ga naar voetnoot28
Sy draghen nochtans Ulenspieghel onder die bonette.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Al sterft er een Ulenspieghel, oft al wort hi verloren,
Daer wordtter wel seven daerteghen gheboren.
Aldus en can ick my tot sterven niet begheven,
Want Ulenspieghel sal eewelijck blijven leven.
't Is een fray constenaer die my heeft gheweven.
| |
[pagina 61]
| |
Die BachtenlogheGa naar voetnoot35Ick en weet wat van dees pronselinghe scrijven,Ga naar voetnoot36
Nochtans waer 't jammer dattet achter soude blijven.Ga naar voetnoot37
Aldus wil ick myselven daertoe gaen stouwen
Om een cleen prognosticatiken te brouwen.
40[regelnummer]
Ende eerst voor de protelloghe suldy weten,Ga naar voetnoot40
Dat ghi d'eerste beetken moet nuchteren eten,Ga naar voetnoot41
's Morghens als ghy uut uwen bedde coemt ghesprongen.
Soo d'ouders pijpen sullen, so danssen die jonghen.
Ick wil u nu hier in 't smalle gaen verclarenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Wat ons toecomen sal van oude verre jaren
Ende wat ons eerghisteren staet te gheschieden,
Want dat gheleden is, is goet te bedieden.Ga naar voetnoot47
Dus luystert naer my ende wilt den keest smaken.Ga naar voetnoot48
Die minst gheslapen heeft sal aldermeest waken.
50[regelnummer]
Al en come 't niet juyste alsoo 't hier staet ghescreven,Ga naar voetnoot50
Denct 't sal noch comen, muechdy langhe leven.Ga naar voetnoot51
Die 't niet en wil ghelooven, die gae sijn ganghen,
Hy en sal oock gheenen aflaet ontfanghen.Ga naar voetnoot53
Ick pleghe te schrijven veel wonderlijcke grillen
55[regelnummer]
Van ijseren, tinnen, houten en ghelasen brillen,
Hoe men 't volck nu daeraf siet vliën en wijcken,
Omdat si al leeren door die vingheren kijcken.Ga naar voetnoot54-7
Swijcht nu Protelloghe, ick wil gaen beghinnen.Ga naar voetnoot58
Tsjarent sullender veel meyskens liever naeyen dan spinnen.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Die meest in de kuecken is, crijcht die beste vinnen.Ga naar voetnoot60
| |
[pagina 62]
| |
[pagina 63]
| |
Van den eclipsis der manenGa naar voetnoot61Eclipsis, mipsis, hipsis, pripsis, calipsis,Ga naar voetnoot62
In 't hooghe schaelliënhuys, sittende op den tripsis,Ga naar voetnoot63
Driëndertich halve mijlen van 't Drakenhoot,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ontrent van sesthien scherpe puncten groot.Ga naar voetnoot65
Ick en weet van naelden, messen oft spellen;Ga naar voetnoot66
Gheraedt ghij er selve naer, ick en can niet tellen.
Den eclips sal dueren in 't keeren en in 't wenden alGa naar voetnoot68
Van dat hi beghint totdat hi voleynden sal,
70[regelnummer]
Tsanderdaechs voor Bamisse, te vijfthien urenGa naar voetnoot70
Voor de noene, sal men dit al sien ghebueren.
Seer groot ende wonderlijck wort sijne operatieGa naar voetnoot72
In kisten, tesschen, borssen en lappen t'elcker spatie,Ga naar voetnoot73
Sonderlinghe in de mijne, dies ben ick onverdult.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
God betert, sey vrouw Backers, en het was huer schult.
Noch sal hy causeren veel siecten ende plaghen,Ga naar voetnoot76
Door veel slampampens verquaedde maghen,Ga naar voetnoot77
Leepe ooghen, roode nuesen en bevende handen.Ga naar voetnoot78
D'oude wijfkens hebben ghemeenlick quade tanden.
| |
Van die regerende heeren des jaersGa naar voetnoot80Venus en Mars sullen dit jaer meest regneren:Ga naar voetnoot81
Mars in 't oorloghen en Venus in 't boeleren.Ga naar voetnoot82
Ende in de winter comender noch drie in 't lant:
Monsieur Blaeubeck, Druypnuese en Clippertant.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Die niet en wil betalen, schabbeken is goet pant.Ga naar voetnoot85
| |
Van die vier tijden des jaersGa naar voetnoot86
| |
[pagina 64]
| |
Zon
| |
[pagina 65]
| |
Sy schicken 't seer lichte; 't is: ‘Vaert wech verdriet’.
95[regelnummer]
Maer corts daernaer gaet den buyck op dat men 't siet.Ga naar voetnoot95
Dan is 't: ‘Och lacen, och ermen, noyt meerder plaghen!’.Ga naar voetnoot96
't Ware al lecker dinck, moest men gheen kint draghen:Ga naar voetnoot97
Men vonde nauwe een maecht op seven mijlen in 't ronde.Ga naar voetnoot98
Sy ontsien het kintdraghen meer dan die sonde.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Dees leelijcke wijfs sullen 't oock seer quaet hebben,
Die de mans een luttelken fraey en delicaet hebben.Ga naar voetnoot101
Want die leelicste vrouwen, het dient hier vertelt,
Sullen meest zijn met die jalousije ghequelt.
In dees tijt sullen sulcke mans niet om verroeckenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
't Wijf wel laten sitten en een schoonder soecken.
Dan sal 't wijf allesins loopen ende rinnen:
‘Och, waer is dees man? Ick moet ontsinnen!’Ga naar voetnoot107
Tsavonts als hy thuys coemt wordt er groot ghekijf:
D'een sal roepen en tieren, d'ander sal smijten op 't lijf.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Van sulck bedrijf soude men wonder verhalen:Ga naar voetnoot110
‘Ick behoef 't selve wel, ghi en dorft elders niet dralen,’Ga naar voetnoot111
Sal 't wijf segghen, ‘Ick wou dattet ware d'laetste.’Ga naar voetnoot112
Maer die de slaghen vangt die hevet 't quaetste.
Van sulcx vele te hooren ben ick wel ter cuere moe.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
De pot loopt overe, nichte, sluyt die duere toe.Ga naar voetnoot115
| |
Van den somereAls die lente uut is, 's morghens naer de noene,Ga naar voetnoot117
Beghint de somere met den heeten saysoene.
Dan mueghen die meyskens wel, die seer verladen sijn,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Henlieden in Sint-Jorisvissop baden fijn.Ga naar voetnoot120
Want door die groote hitte sal men dan seere sweeten.Ga naar voetnoot121
Sonder vier sal men qualick ovens connen heeten.Ga naar voetnoot122
Dan comen die hontsdaghen en, soo 't volck wil callen,Ga naar voetnoot123
Sullender alteveel misbrieven vallen.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Dan sal men oock thiende gheven van d'elfste schoven.Ga naar voetnoot125
't Is: ‘Wacker knapen, wacker, laet seere hoven!’.Ga naar voetnoot126
Dan sullen wy wel gaen brassen en vullen ons maghe.
Kase en broot, is dat ghebrast? Meester, 't is de plaghe.Ga naar voetnoot128
| |
[pagina 66]
| |
‘Dronckenscap’
| |
[pagina 67]
| |
Van den herft130[regelnummer]
In den herft sal men de welgheleerde seere soecken
Om appelen te lesen in allen hoecken.Ga naar voetnoot131
Dan sal men t'Antwerpen roepen om den cost:Ga naar voetnoot132
‘Hoort, mijnheeren, hoort! Ick hebbe goeden Rijnschen most!Ga naar voetnoot133
Hael most, vrouwenlost die rueck en smaeck heeft!’Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Diesulcke wel om een os te crijghen eenen baeck gheeft.Ga naar voetnoot135
Dan sal 't sijn: druyfmisse, appelmisse en peermisse,Ga naar voetnoot136
En dronckaerts sullen dan hebben kermisse,
Drinckende by maten, dat 's: met potten en pinten.Ga naar voetnoot138
En door het overgheven sal de weerdinne wel quinten.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Dies sullender tsanderdaechs veel ligghen, ick wedde,Ga naar voetnoot140
Seer stenende van die keldercortse te bedde.Ga naar voetnoot141
Maer om haest te becomen van sulcken verseere,Ga naar voetnoot142
So moeten si achtervolghen dese nuttelijcke leere:Ga naar voetnoot143
Is 't dat van drincken u 's morgensvroech
145[regelnummer]
Deert het hooft oft hant versleten beeft,
So sult ghi nutten voor u ghevoech
Van het hayr des honts die u ghebeten heeft.Ga naar voetnoot144-7
Tsavonts droncken: ligt nere; 's morghens sieck: drinct were.Ga naar voetnoot148
Dit is die leere van Alexander; d'een fenijn verdrijvet d'ander.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Jan Pockaert met sijn verrotte schinckelenGa naar voetnoot150
Mochte op dit pas wel beghinnen te hinckelen.Ga naar voetnoot151
Och ghildekens, ghildekens, dat sal u temmen!Ga naar voetnoot152
't Is quaet water, sey de reygher, en hy en cost niet swemmen.Ga naar voetnoot153
| |
[pagina 69]
| |
Van den winter155[regelnummer]
Men ghebiet ende laet weten van 's wintersweghen,Ga naar voetnoot155
Dat ghi u moet van hout stofferen tedeghen,Ga naar voetnoot156
Want 't sal cout sijn voorwaer in 't water als 't vriest.
God seghen u, compere, 't is wel gheniest.Ga naar voetnoot158
Men sal niet veel coeyen in 't velt sien bijsen.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Jan Asschevijster sal het vier seer prijsen.Ga naar voetnoot160
Daer wort sonder hout, steen, bert oft hamereGa naar voetnoot161
Ghemaect seer menighe gheschilderde camere.Ga naar voetnoot162
Die winter is een vreemt ende onweert gast,
Maer Coppen Bontepelsse daer luttel op past.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
't Sal reghenen als 't nat valt, ende sneeuwen mede,
Vriesen, haghelen en waeyen, soo 't laetstmael dede.
Och, hoe wel smaect by 't vier dan een lecker bete!Ga naar voetnoot167
Vangt dat, sey de duyvel, en hi liet een schete.Ga naar voetnoot155-68Ga naar voetnoot168
| |
[pagina 71]
| |
Van pays ende oorlogheGa naar voetnoot169170[regelnummer]
't Wort oorloghe, 't wort pays; 't wort al dat men wille.
Raept op, knecht, sey de vrou, daer ontvalt mijn spille.Ga naar voetnoot171
Door Martis' oppositie salder veel ghedrays wesen,Ga naar voetnoot172
Maer door Venus' conjunctie sal 't wederom pays wesen.Ga naar voetnoot173
Dit jaer en sal men niet veel kijven sonder spreken.
175[regelnummer]
De vorsch sal dicwils teghen die crane willen steken.Ga naar voetnoot175
De man sal op 't wijf dickwils vergrammen.
D'wijf sal 's mans hooft met eenen stoele kammen.Ga naar voetnoot177
't Is tweëndertich jaer leden, luttel meer oft min,
Datter een oorloghe sal nemen haer beghin,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Daer sooveel ruyters sullen blijven ende knechten,
Datter seven vrouwen om een broeck sullen vechten.Ga naar voetnoot181
Byloye, ick wil mijn broecken wel nauwe bewarenGa naar voetnoot182
Om daer eenen hoop vrouwen mede te vergaren!
Hoe ruyterlick sullen se malcanderen trommelen!Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Dan sal ick in den hoop met al mijn broecken sommelen.Ga naar voetnoot185
Ha ha, hoe sullen se onder die wijfs ghesletert sijn!Ga naar voetnoot186
Een goey eerlijc vrouwe en mach niet verbetert sijn.
| |
Van den goeden ende dieren tijtGa naar voetnoot188Dit jaer sullen die vruchten eenen grooten loop hebben.Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Al dat men ghegeven crijcht sal men goeden coop hebben.
Daer men leckerlick eet, sal men maken goey chiere.Ga naar voetnoot191
't Sal al redelicken coop sijn, is 't niet te diere.Ga naar voetnoot192
Het coren sal dit jaer vercocht worden by maten.Ga naar voetnoot193
Dies veel incomen heeft, het sal hem baten.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Men sal coren en haver ter merct brenghen in sacken.
T'Antwerpen sal men veel boeckweykoecken backen.
‘Loopt, loopt, Lisken, loopt, die boter is goede coop!’Ga naar voetnoot197
Men gheeft twee potten melcx voor eenen stoop.Ga naar voetnoot198
Isser veel wijns ghewassen, men salder veel drincken.Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Is 't anders, men sal se te poverlicker schincken.Ga naar voetnoot200
't Sal goet sijn wijn te drincken met vollen horten,
Maer men sal gheen op 's vyleyns tafel storten.Ga naar voetnoot202
Want datter ghebreck is, 't sy van anders oft van desen,Ga naar voetnoot203
Van quade wijfs en salder ymmers gheen ghebreck wesen.
| |
[pagina 73]
| |
205[regelnummer]
Want Lijse Vroechrijpe en Beele metten tuyten
Schrijven in 't vierde bladt die Hebreeusche cluyten:Ga naar voetnoot205-6
‘Hoort, goey mannen, hoort, wildy wat nyeus inbijten?Ga naar voetnoot207
Een oude baghijne sal eenen nyeuwen foey schijten.’Ga naar voetnoot208
Maer liever haddick die pensen van een vercken.
210[regelnummer]
Rasch in 't jonckwijf, knecht, de vrouwe is ter kercken!Ga naar voetnoot210
| |
Van den loop ende cours der manenAls die mane nyeu is, sal se seer cleen blincken.Ga naar voetnoot212
Sulcke een groote koe hadde Gille Verclincken:Ga naar voetnoot213
Als se vol is, sal se gheheel ront wesen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Maer soudse altoos so blijven, het soude te bont wesen.
Als d'oude mane uut is, dan sal se weer vernyeuwen,
Die 't niet en wil ghelooven, die vraghe 't Hieuwen.Ga naar voetnoot217
Al stondy op der kercken boven den weerhane,Ga naar voetnoot218
Nochtans sal 't quaet pissen sijn teghen die mane.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Men vint veel mans t'Japick met quade broecken ane.Ga naar voetnoot220
| |
Van die veranderinghe des weersAls 't schoon weer is en die quaey wijfs niet en kijven,
't En sal niet haest veranderen, willet alsoo blijven.Ga naar voetnoot223
Maer als 't verandert en nat beghint te vallen,
225[regelnummer]
Dan sal 't reghenen, haghelen oft seer sneeuballen.Ga naar voetnoot225
Maer al siet de locht leelick, en vervaert u niet,Ga naar voetnoot226
't En is niet al reghen dat altemet leelick siet.Ga naar voetnoot227
Want waer 't al reghen dat leelick siet op malcanderen,
Veel vrouwen souden dickwils in reghen veranderen,
230[regelnummer]
Dies die mans hen drincken souden van droefheyt sat.Ga naar voetnoot230
Vrouwe, wat lofdy u eyeren? De korf heeft een gat.Ga naar voetnoot231
| |
Van die principale steden
| |
[pagina 75]
| |
Laten hen lappen sien en 't gat aen de poorte vaghen.Ga naar voetnoot236
Veel meyskens sullender nae d'oude behoorte waghenGa naar voetnoot237
Huer casteelkens te bestormen met cleen ghewelt.Ga naar voetnoot238
Dan sal die vrouwe segghen: ‘Meysken, daer is u ghelt.’Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
En als si sullen gheproeft hebben dat lecker morseel,Ga naar voetnoot240
Dan sullen si gaen sitten in eenich bordeel
En crijghender dan die pocken door alsulck gheploch.Ga naar voetnoot242
Gheraedt waer si varen? In 't gasthuys. Doen se? Jae, si toch.Ga naar voetnoot243
Elck sal daer doen, maer 't wort in 't drinken goet bescheet.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
‘Beso los manos, seinnor de vuestra merceed.’Ga naar voetnoot245
Die vroukens sullen gaen op si joffrouschs met doecken fijn.Ga naar voetnoot246
‘Car j'ay veu son robin, ma mere, je veulx Robijn.’Ga naar voetnoot247
| |
Van BruesseleDie Bruesselaers en mueghen wi niet vergheten:
250[regelnummer]
Al sijn se lecker, si mueghen noch wel kiecxkens eten.Ga naar voetnoot250
Maer een quaet vuyl wijf dient wel ghesmeten.Ga naar voetnoot251
| |
[pagina 77]
| |
Van LuevenVis disputare? Ita. Quid est ita? Ick en weet 's niet.Ga naar voetnoot253
Soo sijdy dan victus; 't is een schotel bescheets, siet.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Soo sullen achter straten loopen dees jonghe clercxkens.Ga naar voetnoot255
Maer die groote sullen maken seer luttel wercxkens
Van in huyskens van luxuriën 's nachs te loopen,Ga naar voetnoot257
Al souden si boecken, cleeren en credit vercoopen.Ga naar voetnoot258
Ende want se van den Keyenberch soo sijn besmit,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Daeromme so sijn se op dees dillekens temeer verhit,Ga naar voetnoot260
Soodat kappe en kuevel dicwils blijft voor 't ghelach.Ga naar voetnoot261
Hou seg, hou! Is moeyer niet thuys? Alle goeden dach!Ga naar voetnoot262
| |
Van Ghendt't Sal dit jaer te Ghendt dicwils al over noene gaen.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Want die clocke salder een telcken saysoene slaen.Ga naar voetnoot265
Veel sullender maken den poyaert en den moyaert,Ga naar voetnoot266
Maer de waghens sal men vinden ontrent den Hoyaert.Ga naar voetnoot267
D'wijf die den tol ontfangt spreect beter dan een stomme;
Conde se niet spreken, ick gaver noch twee corten omme.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Waerdy te Ghendt by een meysken alleen in haer celle,Ga naar voetnoot270
Wat soudy se doen? Omhelsen! Soudy? Jae ick. Dat 's een gheselle!Ga naar voetnoot271
Preut, sey de duyvel, en hi werp eenen Wael in de helle.Ga naar voetnoot272
| |
Van Brugghe't Is daer oock: ‘Beso les manos’, ‘Jan, coemt, cust mi nou’.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
't Isser al berockelt! Dies gheve ick hem eenen jou.Ga naar voetnoot275
't Sal te Brugghe redelijck al goeden spoet hebben,
Maer die rijcke lieden sullen d'meeste goet hebben,
Dees meyskens wordender seer haestelijck vlugghe:Ga naar voetnoot278
Gheeft men se eens de nope, si vallen op den rugghe.Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Alle bate helpt, sey de zee, en si piste in de mugghe.Ga naar voetnoot280
| |
[pagina 79]
| |
Van MechelenHebt u nu cloeckelijck, ghi Mechelse hanssen,Ga naar voetnoot282
Oft Sinte-Gurck sal tot uwent comen danssen.Ga naar voetnoot283
Wacht dat ghi niet, hoe dat u wijf kijft oft bast,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Voren en woont daer men de torven tast.Ga naar voetnoot285
En ghi wijfs, om vry te sijn van sulck achterdincken,Ga naar voetnoot286
Wilt Sinte-Gurcken dapperlijck beschincken,Ga naar voetnoot287
Oft hi sal comen danssen voor u duere onversaecht,
In teeken dat ghi voorslaept en de broeck oock draecht.Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Voorwaer, die een quaet wijf heeft, is deerlick gheplaecht!
| |
Van Iperen‘Die ruese coemt, den draeck die volcht ernaer’,Ga naar voetnoot292
Sullen de clocxkens spelen op den Tuyndach aldaer.Ga naar voetnoot293
Al sijn die banckerotiers van de lotherie om den hoeck,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Nochtans schijt de lotherie in hueren broeck.
't Is wel ‘lotherie, dieverie’, soo men pleech te segghen,
Maer mocht ick 't hoochste lot crijghen, ick sou noch inlegghen.
Iperen sal nemmermeer in eenich beluyck quelen,Ga naar voetnoot298
Want die borghers connen nu al crijchsghebruyck spelen.Ga naar voetnoot299
| |
Alle d'ander Brabandtsche ende Vlaemsche stedenSullen alle dit jaer leven in grooter vreden,
Sooverre als 't volc malcanderen niet en ontbiedt voor recht,Ga naar voetnoot302
Sooverre als nyemant en slaet, stoot, kijft oft vecht.
De reste sal men weten als 't al openbaer is.
305[regelnummer]
Men sal gheen procureurs vinden die segghen dat niet waer is.Ga naar voetnoot305
| |
ConclusieAdieu, tot weertastens toe, God wil u ghesparen wel.Ga naar voetnoot307
Bidt voor my als ick achterstae, dat ick mach varen wel.Ga naar voetnoot308
Finis.
|
|