't Kortswylige steekertie
(1654)–Anoniem Kortswylige steekertie, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |
Stem: Amarili mia Bella.Dianiertje mijn verkooren,
Wiens siel ik stal na so veel minneklugjens
En hondert duysent sugjens,
Most ik mijn trootje in ‘t water sien smooren
Waar toe ben ik gebooren?
Dat ik mijn middag-Son met al haar schoon praalen
Dianiertje, Dian, Dian, sag daalen.
Byster onweer uyt ‘t soet suy’en,
Hoe sal ik derven oyt van al mijn leven,
Haar Ouders en Na-neeven,
Dit over-droevig scheeps-gevaar beduyen,
Eermen ‘t Feest in soud luyen,
So wort die prille roos ‘t puykje aller haagen.
Dian, Dian, Dian. Verslaagen
| |
[pagina 103]
| |
- - - - - - - - | |
Van die Iuffr. en Monsr.
Iuffr.
Sie j’al mijn vingers even lang,
Ik ‘r groote gildekleet om hang.
Monsr.
O goude naampje Bruygom Heer,
Sta by de bak; o ‘k vry so seer.
- - - - - - - - Naare dag na so een morgen,
Doen sy blymoedig na ‘t sloepje ging reppen,
Om haar aampje te scheppen,
(u Gooden hoe dipe lijdt u raadt verborgen)
Wie soud doen voor sulcks sorghen,
Dat Neptuun sijn dooden ontbinden soud willen,
Dian. Dian. Dian. te killen.
| |
[pagina 104]
| |
Och me dunkt ‘k haar bitter schreyen,
Nog hoor dobb’rend op de Buldrende golven,
Die haar borsjens bedolven,
Al borrelend Titer moet ick hier scheyen,
Laat ik my dan bereyen
De Zee sal de brant die gy dogy uyt te kussen,
Dian, Dian, Dian, uytblussen.
Dianiertje sagt van sinnen
Wat mogt de See-Godt my landewaarts dryven,
Daar ‘k beter konde blyven,
In d’armpjens van mijn geswooren vrindinne,
Daan ‘k loon van al mijn minne,
Doen ‘t spel so doots endigde had mogen schatten,
Dian, Dian, Dian, t’omvatten.
| |
[pagina 105]
| |
- - - - - - - - | |
Van die Iuffr. en Monsr.
Iuffr.
Mijn tantjens wat’ren na die vent,
Op ‘t duysenst jy sijn giest niet kent.
Monsr.
Gelijk een Boer vlamt op een koek,
So pluur kik op haar krop-lap-doek.
|
|