Het tweede deel van de koddige olipodrigo
(1654)–Anoniem De koddige olipodrigo– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
Drink-liedt.Toon: Nova.1.
HEt zat een oudt Manneken van tachtentig jaren
In 't hoekjen van den haert met het lyf vol Flerecijn,
Den Docter die raden hem, wilde hy wel varen,
Hy zoude hem toch wachten van de Rinsche Wijn.
O Rinsche Wijn!
Gy en maakt geen Flerecijn;
Ik moet, zeid' dat oudt Manneken,
Noch drinken eens een kanneken,
Ik moet, zeyd' dat oudt Manneken,
Noch eensjes vrolijk zyn.
| |
[pagina 156]
| |
2.
Dat Manneken dat zeyde, 'k zal de VVijn niet sparen,
Al zou ik daarom lyden noch zoo groote pyn.
Den Docter daar weer tegen met tieren en met baren,
Zoo wil ik niet langer u-lieden Docter zijn.
O Rinsche VVijn, &c.
3.
Dat Manneken zeid' weer, al zoud' ik qualijk varen,
Ik drink toch te garen een teugsken Rinsche VVijn.
Den Docter daar tegen, hy zit dan op de blaren
Die zijn gadt verbranden wil, 'k hou 'em voor fenijn.
O Rinsche Wijn, &c.
4.
't Manneken liet schenken een teugsken van de Klaren,
En bracht het aan myn Heer den grooten Medecijn:
| |
[pagina 157]
| |
Terwylen dat men zong, en speelden op de snaren,
Een Liedeken ter eeren van de Rinsche VVijn.
O Rinsche VVijn, &c.
't Is van zyn leven niet geschiet,
Den Docter en laat het drinken niet.
Traritum, trararum,
Een glas gelijk onze groote klok,
Een fluyt gelijk eenenGa naar margenoot* arum.
|
|