Het tweede deel van de koddige olipodrigo(1654)–Anoniem De koddige olipodrigo– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] Den Snorkende kupido. Wyze: Den Huwelijken staat doet mijnder, &c. VErheft u, ô Goden, ik ben dat groote wonder; Van Aarde, van Water, van Lucht en van Vuur Geteelt, zonder Vader, veel ouder dan de Donder, Mijn Moeder is zelf de Moeder van Natuur. Wat Godheit en is 'er die mijn niet ontziet? En dagelijks zijn gunst, en mijn Offer biedt. Al ben ik klein van leeden, onbesneeden, klein van leeden, Al ben ik klein van leeden, ik en vreze niet. 2.[regelnummer] Den helschen God, ten afgrondt deur - gebroken, Ontschaakten, door mijn hulp, zijn Proferpijn, [pagina 113] [p. 113] Waar voor hy my hondert altaaren deê rooken, En eerde mijne Tempel met Offer-wijn; En als hy met zijn Bruidt weêr de aarde verliet, Toen zongen al zijn Geesten zijn Bruilofs-liedt. Al ben ik klein van leeden, onbesneeden, klein van leeden, Al ben ik klein van leeden, ik en vreze niet. 3.[regelnummer] Den Hemel die doen ik door mijn kracht ontzetten, 'k Ontzie noch Jupijn, noch zijn Blixem-vuur, En de Aarde die luistert stip na mijne Wetten; Ik maak beide Oorlog en Vrede in een uur. 'k Heb Herklus doen buigen voor mijn als een riedt, En wie mijn haaten, gebracht in groot verdriet. Al ben ik klein van leeden, onbesneeden, klein van leeden, Al ben ik klein van leeden, ik en vreze niet. 4.[regelnummer] Door mijn zijn Troijens wijdtberoemde wallen Ten gronde gestort, in vlam en in brandt. [pagina 114] [p. 114] 'k Heb Dido in haar eigen moort-geweer doen vallen, Op 't hooge Altaar van 'er eigen strandt, Toen haar den Trojaansche Vorst en Prins verliet. Dus heb ik een hoorn daar zuur en zoet uit vlient. Al ben ik klein van leden, onbesneeden, klein van leeden, Al ben ik klein van leeden, ik en vreze niet. 5.[regelnummer] Dit zijn de wonderen die van mijn getuigen. Dus kondt gy hooren mijn Goddelijke kracht. 'k Doe Mars, al gewapent, voor mijne toortze buigen. 'k Ben altoos vermeerder van 't menschelijk geslacht. Mijn Pijl is de Scepter van mijn gebiet, Waar door mijn den Hemel en Aarden ontziet. Al ben ik klein van leden, onbesneeden, klein van leden, Al ben ik klein van leeden, ik en vreze niet. T. Asselyn. Vorige Volgende