Het tweede deel van de koddige olipodrigo(1654)–Anoniem De koddige olipodrigo– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina t.o. 85] [p. t.o. 85] f 85 [pagina 85] [p. 85] Hecubaas klacht, Over de rampzalige dood van de geofferde Polyxena, uit P.O. Nazo 13. Boek. Toon: Ay schoone Nimph, &c. WAt hoopt g'op mijn al ramp en ongelukken, O al te wreede Goôn! Most gy op 't laatst mijn noch het hartste drukken, Was 't niet genoeg van Kroon En Scepter mijn zo schandig te beroven? Most dan de eer - naam van Derdaan Geheel en al te gronde gaan, En gantsch verdoven? [pagina 86] [p. 86] 2.[regelnummer] Most dan het bloed, en de onnozelheden Van mijn beminde Polyxeen Achilles schim, laas! stellen noch te vreden, En uw? most zy ook heen? Kost gy door 't bloed van thien verslage Zonen, Gesneuvelt voor mijn oog in 't velt, Goôn, niet te vreden zijn gestelt, En haar verschoonen? 3.[regelnummer] Ik dacht, helaas! her staal wood op geen vrouwen, Dat trooste mijn in druk, t'Wijl dat ik zou mijn Polyxeen behouwen, Maar tot meêr ongeluk. Achil, 't verderf en geeszel der Trojanen, Vervolgt mijn bloed noch na zijn doodt, En mijn van 't eenigst heul ontbloot, O bloed'ge tranen. [pagina 87] [p. 87] 4.[regelnummer] Ach, ach! het leedt, en d'algemeen ellenden, (Wijl 't alles is verdelgt) Die heeft een endt; mijn ramp en heeft geen ende, Wijl d'aardt in 't endt noch zwelgt Het laatste bloet van Priaams waarde telgen: Waardt gy dan vruchtbaar' Hecuba, Om dat Argiefsche wreedtheit, ha! Uw zaat zou delgen? 5.[regelnummer] Wie dachte oyt, dat gy Priaam zoudt wezen Noch lukkig naar de groote val Van Ilium, dat elk wel eer deê vrezen, Na 't endt van een getal Doorluchte Zoons, en zo veel dapp're Vorsten, Die thien jaar keerden 't Grieks gewelt, En 't Troys' en 't Asiaansche velt Met bloet bemorsten? [pagina 88] [p. 88] 6.[regelnummer] Wie had dat (zeg ik noch eens) konnen denken, Naar dat in gloeijent puin Hy had de glans van Troijen zien verdrenken, En 't cierzel van zijn Kruin? Hy is 't nochtans, wijl hy de droev' ellende Van mijn, en Polexeen niet ziet. Ha Goden, waar zal mijn verdriet Op 't laatst noch enden? 7.[regelnummer] Maar, laas! most noch tot meerder ramp, mijn waarde, Uw graf zijn in dit Landt, Gantsch vreemt en niet in Vaderlandsche aarde, Daar gy een hand vol zant, En anders niet tot uitvaart krijgt dan weene. Dit riep al zuchtend Hecuba, Terwijl ze zweem op 't Lijk by na Van Polexene. G. Verbiest. Vorige Volgende