Het tweede deel van de koddige olipodrigo
(1654)–Anoniem De koddige olipodrigo– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Het is dan open-hof,
Op dit verlof,
Komt Kermis-gasten,
Hier is Logijs,
Ook Drank, en spijs,
Om toe te tasten.
Men deelt niemand mis,
't Is al, welkom vrint,
Heb jy maar lustig splint!
2.
Men wijst de groote Heeren
Naar 't Heere - Logement;
Iean Pover zal logeeren
Den Baiert, daar ontrent:
| |
[pagina 3]
| |
Maar die dat niet behaagt,
Die spreekt, en vraagt
Naar Bon Logijzen,
Een Meit, of kind
Zal u geswind,
By duizend' wijzen.
Maak je Reys-zak quijt,
En Lust je wat ontbijt,
Komt daar naar op straat,
En ziet wat daar om-gaat.
3.
Let dan voor eerst ter degen
Op Grafs, en Burrigwals,
Op Huize, Straten, Stegen,
Op Marckten, en op als;
| |
[pagina 4]
| |
Een Werld zult gy zien
Van vreemde Liên,
Uit alle Steden,
Die zeer nieusgier,
Met groot geswier
Haar gaan vertreden.
Wilje, zoek dan voort
De Heilige - Wegs - poort,
En beziet al 't raars,
Van Spel, en Gogelaars.
4.
Daar hebje Jan Potagie,
Zie eens, hoe gaat hy aan,
Hy heeft om zijn Stellagie
Wel duizent gapers staan:
| |
[pagina 5]
| |
Gints is de Beere - bijt,
En groote Meit,
Met baart, en knevels.
Ook, 't Kind heel grijs,
Hier een Pallijs
Met kraale gevels,
Daar 's een Aap die spint,
Hier schiet een Roer met windt,
Kijkt de Schrifte - kas,
Gints spint een Kaarel glas.
5.
Zie, ay zie, daar die rook is
Spuwt Hans-zop vuur voor vlas,
Vorder speelt Ookis Bookis
Braaf uit de Gogel-tas,
| |
[pagina 6]
| |
Wat voort de Bulle - strijdt,
En moye Meit
Met zonder Armen:
De Leeuw die vret
Een Hond byget!
Met stront, en darmen.
Daar is d'Olifant,
Gints vret een jonge Quant,
't Is noit meer gezien,
Zijn hiele Pens vol stien.
6.
Ziet, ook den Dromodarus,
Een Luypaart, en Kameel,
Den Wolf, en Kazuarus,
Zalomons Tempel eel,
| |
[pagina 7]
| |
Den Struis, en Salian,
Gier, Pelicaan,
Canis Marinus,
Het Schaap zeer vet,
De Zunt - vloed met
Den Penguinus,
Het Pis - diefje meê,
Den grooten Vis uit Zee,
En 't Beest uit Afrikq,
Genaamt Le port de pieq.
7.
't Wijf met dry blanke Borsten,
De Knecht met 't Kind uit 't lijf,
Een dwerg, en op het korsten
Het oudt gehoorent Wijf;
| |
[pagina 8]
| |
Hier is de Koning meê
Uit de Zant - zee
Van 't rijk Egipten,
Den Griffioen,
't Barbaars Rakoen,
Dat Draaken kipten,
Den Zimx - zank kan gaan
Met twee Canons gelaân,
In een dag, wel veer
Twee hondert mijl en meer.
8.
Een Kallef met vijf Pooten,
Het Rad van Avontuur,
Van Blik Fonteyns, en Gooten,
Des Water - drinkers kuur,
| |
[pagina 9]
| |
Een Das, en Rants - oel sno,
En d'Arke No',
Naast 't Yzer - verken,
Het levend' Schip,
Een Glaaze - klip,
Den Vis met vlerken,
Het beleg van Grol,
Een hiele witte Mol,
Den Tapoender wreet
Die Mensch' en Beesten eet.
9.
Het Paert, dat als een drommel
Door dry vier hoepen sprinkt,
De Haas, die op een Trommel
Slaat dat het dreunt en klinkt;
| |
[pagina 10]
| |
Beziet ook 't Schaap, dat net
Vier Hoorens het,
Voor drie vier Duiten,
Een olt Wijf kaal
Den Nachtegaal
Puik naar gaat fluiten.
Loop, Hans - worst die winkt,
Ziet hoe zijn Meester sprinkt,
Hy doet op de Koort
Veel kunsten nooit gehort.
10.
Een Meit met twee Rapieren
Draait als een Meulen maalt,
En futzelt onder 't zwieren
Veel Draaden door een Naalt.
| |
[pagina 11]
| |
Een lange Meit, ô bloet!
Van ellef Voet,
De Franze Vlieger,
Een Cocodril,
Lynx, Armadill',
Slang, Draak, en Tiger.
Wilje, ziet dan voort
Het Spel aan d'Hooge - koort.
Of gaat heen, aanschouwt
Het Voltezeeren stout.
11.
Hier hebje noch de Wagen
Die zonder Paerden loopt,
Daar zietmen een Man dragen,
Slechts aan zijn Hair geknoopt,
| |
[pagina 12]
| |
Een heel swaar grof Canon,
Daar speelt Zamzon
Heel raar met Kaarten,
En ginder vind
Gy 't vette Kind
Van groote swaarten:
Gaat dan ook met ien
Comedianten zien,
Wordje moe op straat?
Naar d'Akademi gaat.
12.
Wilt gy geld avonturen
In Spel of Lootery?
Of aare dobb'laars kuren,
Daar staanze op een ry:
| |
[pagina 13]
| |
En benje snoeps gezint,
Van all's gy vint,
Vret maar, als dijkers.
In d'Dool - hofs gaat,
Eer 't word te laat,
Daar 's stof voor Kijkers.
Ziet dan hier in Steê
De Mennoos Bruiloft meê,
Al de Doelens ook,
En voorts al 't aar gespook.
13.
Kijk 't Spin- en Rasp - huis mede,
En diergelijke slag
Van Huizen, dien ik hede
Niet al ophaalen mag.
| |
[pagina 14]
| |
Gaat in de Jeude-kerk,
Ziet in 't Nieuw-werk
De Boere Danszen,
Schept dan jou aam,
Gaat in een Kraam
Wat Wafels schranszen,
Smeert dan 't Keeltje glat,
En word de Beurs te plat,
Voort naar Huis toe kruit,
Dan is de Kermis -
UIT.
W. Schellinks. Ad vivom. |
|